Op de APAN-dag van 23 april 2005 in het Veenkoloniaal Museum te Veendam, presenteerde Sigrid Wolff nevenstaand artefact, een spitsschaaf op afslag typisch voor het Smildien van Vermaning.
Binnen de APAN wordt Sigrid tot een van de volhardendste zoekers gerekend. Ze heeft een geheel eigen 'zienswijze' de Steentijdmens betreffende. Voor haar zijn artefacten en 'stenen' in veel gevallen 'dragers van een voorstelling'. Ze maakt daarbij niet altijd onderscheid tussen 'bewerkt' en 'onbewerkt', of de formaten ervan. Haar enorme collectie valt op door de systematiek. Terugkerende vormen worden nauwgezet gerangschikt. Ze weet dat de meerderheid binnen de APAN alleen op de werktuigkenmerken let. In Veendam werd deze spitsschaaf door haar dan ook omschreven als: "Jullie willen graag slagbulten en retouche zien. Wat dan te denken van deze?
Sigrid is een aantal jaren geleden vanuit het midden van het land richting het noorden verhuisd. Appelscha werd haar nieuwe standplaats. Midden in het Vermaning-zoekgebied. Hier had ze bewust voor gekozen, want hier waren de akkers met de vele stenen, het Smildien in situ en de groeve het Blauwmeer. Ook werd het voor haar zo makkelijker om haar geboortegrond in Noord-Duitsland te bezoeken en de groeve Grosz Pampau nabij Hamburg. Daar vond ze haar eerste vuistbijl.
In haar collectie werd onlangs nog een drietal bijzondere artefacten uit Drenthe aangetroffen. Een grote slanke schaaf, met een dubbelganger in de collectie Eemster, en een symmetrische spitsschaaf met alternerende retouche, geslagen in de echte Levallois-techniek. Dit werktuig is uniek, het is het enige in zijn soort dat tot nu toe boven de grote rivieren is aangetroffen. En nog een convexe schaaf van 'exotische' Eemstervuursteen.
De werktuigen van Sigrid Wolff staan volkomen los van Tjerk Vermaning, maar bevestigen eens te meer dat op het Drents keileemplateau het Smildien van de 'Neandertaler van de delta' een werkelijk gegeven is. Sigrid heeft een scherpe blik, wie weet wat dat verder nog gaat opleveren.
Met dank aan Sigrid Wolff voor het beschikbaar stellen van haar artefacten.
Spits of spitsschaaf, met aan één zijde retouche richting punt. Midden Paleolithicum 115.000 - 50.000 BP. Vinder: Sigrid Wolff. Cultuur: Smildien. Vindplaats: omgeving Smilde (Drenthe). In 2005 gevonden bij graverij langs een akker. Lichtgekleurd lemig zand van de originele matrix nog aanwezig in kieren en holten (zie foto). De spits is onbeschadigd. Materiaal: grijs-wit gevlekte glasachtige vuursteen van hoge kwaliteit met zwarte kleurbanderingen. Verwering: wrijvingsglans en oplossingspatina; geen hyaliet. Dit impliceert dat het artefact van na de Saale is en uit het Eemien stamt, of mogelijk uit het begin van de Weichsel.
Dit type artefact kan beschouwd worden als een gidsartefact voor het Smildien. In de collecties Hoogersmilde, Hijken en Eemster van Vermaning en Schuilenburg van de gebr. Geertsma komen ze veelvuldig voor. Ze worden dan ook wel 'Smilderspits' of 'Smildienspits' genoemd, aangezien ze voor het eerst in Drenthe aangetroffen werden op de midden paleolithische vindplaats die bekend staat onder de naam 'Hoogersmilde' nabij de televisiezendmast te Smilde.
Dit schaaftype, wordt in de typologievoorstellen van prof. dr. Fr. Bordes 'racloir déjeté' of 'racloir convergent droit' genoemd. Er zijn twee typen van, nl. de spitsschaaf met retouche aan één zijde richting punt en de spitsschaaf met aan twee zijden retouche richting punt. Indien er een enkelvoudige retouche aanwezig is, dan wordt dat aangeduid met de toevoeging 'simple' en wanneer er tweezijdige retouche aanwezig is, dan met de toevoeging 'double'. Ze komen voor in veschillende formaten. In feite zijn het geen echte spitsen, maar schaven. Opvallend aan deze spitstypen is dat de slagbult niet recht tegenover de punt ligt, maar altijd schuin tegenover één van de zijden.
Dergelijke (spits)schaven komen veelvuldig voor in de collecties Hoogersmilde, Eemster en Schuilenburg. In de publicatie 'The Middle Paleolithic Finds from Hogersmilde', van prof. dr. H.T. Waterbolk en dr. J.D. van der Waals, in Palaeohistoria XV van 1973 staan dit type spitsen afgebeeld op de volgende tafels:
Tafel XXI nr 89: omschreven als 'racloir simple droit'.
Tafel XXIV nr 20: omschreven als 'racloir convergent'.
Tafel XXVI nr 33: omschreven als 'racloir convergent'.
Tafel XXVI nr 42: bijna hetzelfde type, maar nu omschreven als 'racloir déjeté'.
Tafel XXIX nr 57: omschreven als 'racloir déjeté double'.
In 'Archaeologische Berichten' 17 uit 1986, het Eemsternummer, wordt door de auteurs P. Dijkstra, A.M. Wouters en J.E. Musch, in het artikel 'De Jong-Acheuléen vindplaats 'Eemster', de toolkit van die vindplaats beschreven. Een zestal Smilderspitsen staan afgebeeld op de volgende bladzijden:
Blz. 99, EE.72-56: omschreven als 'Moustérienspits'.
Blz. 94, EE.72-9: omschreven als 'spitsschaaf ' en 'racloir déjeté'.
Blz. 101, EE.72-55: omschreven als 'spitsschaaf ' en 'Smilderspits'.
Blz. 101, EE.72-58: omschreven als 'spitsschaaf ' en 'Smilderspits'.
Blz. 101, EE.72-53: omschreven als 'spitsschaaf '.
Blz. 105, EE.72-73: omschreven als 'spitsschaaf '.
In APAN/EXTERN 2 (1993) wordt in het artikel 'Smildien uit Eelde (Drenthe)' door K. Geertsma, op blz 63, twee spitsen van Schuilenburg getoond. Ze staan omschreven als: Smildienspits op afslag. Op deze vindplaats werden in totaal zes van deze spitsen gevonden.
De Smildiencultuur werd voor het eerst in situ op het Drents keileemplateau aangetoond tijdens de opgravingen van Hoogersmilde 1965 en Hijken 1967. Deze vindplaatsen waren ontdekkingen van Tjerk Vermaning en werden samen met zijn vindplaats Eemster in 1975 vals verklaard. De opgraving in 1988 van Schuilenburg (gebr. Geertsma) was de derde in situ toetsing.
Interessant is, dat prof. dr. H.T. Waterbolk in zijn boek 'Scherpe stenen op mijn pad' (Groningen, 2003) op blz. 186, de vindplaats Eemster mede vals acht vanwege het voorkomen van 'Smilderspitsen'. Hij suggereert dat de vervalsers voor de typologie van de spitsen, voorbeelden hebben gebruikt uit een boek van prof. dr. Fr. Bordes (1961), waaronder de schaaf met scheve spits ('racloir déjeté'). Hij merkt daarbij nog op, dat dit werktuigtype door Bordes werd geïntroduceerd. Dr. Stapert erkende geen menselijke bewerking aan twee van dergelijke spitsen, die hem getoond werden tijdens zijn bezoek aan de opgraving Schuilenburg (1988). Hij benoemde ze 'incerto facto', onzeker hoe ontstaan. Die spitsen komen sterk overeen met de kleinere exemplaren van Hoogersmilde en Eemster.
Dit soort spitsen wordt ook nog binnen de toolkit van het Micoquien aangetroffen (Bosinski, 1967). In het artikel 'Een middenpaleolithische vindplaats van de Micoque-cultuur, type 'Schambach', op de stuwwal 'de Hooge Berg' op het eiland Texel', van Govert van Noort, in APAN/EXTERN 10 uit 2002/3, staat op blz. 16 een aantal spitsschaven afgebeeld. De formaten ervan zijn kleiner dan in het Smildien. Ze zijn zowel enkelzijdig als tweezijdig geretoucheerd en de slagbult ligt telkens zijdelings tegenover een zijde en niet tegenover de punt. Voorbeelden uit Böhmfeld-Schambach (Bosinski1967) zijn er naast afgebeeld.
Spitsschaaf geslagen in de Levalloistechniek, met alternerende retouche. Het is echter niet zeker of het ook de eerste 'echte' Levalloisspits op het Drents keileemplateau genoemd kan worden. Het laatste afslagpunt ligt namelijk niet recht tegenover de punt. Datering: Midden Paleolithicum 90.000 - 50.000 BP. Vinder: Sigrid Wolff - 2004. Materiaal: ondoorzichtige wit-grijze vuursteen. Verwering: zacht-glanzend oppervlak, het is een wrijvingspatina. Op het oppervlak zijn meerdere zgn. rood-bruine 'ijzer augieten' aangekoekt. Deze augieten zijn mogelijk al afgezet tijdens de bodemvorming in het Eemien. Vindplaats: op een akker tussen Ravenswoud en Smilde. Om de retouche langs de zijkanten te fotograferen is de spitsschaaf iets schuin gehouden ten opzichte van de camera. Het kan nu lijken alsof de spits nogal dik zou zijn. Dit is echter niet het geval. De spits is uiterst dun; van 1.5 mm op het dunste punt tot 7 mm op het dikste. Zie foto van het afslagpunt. Klik foto voor vergroting.
Deze spits is wat prof. dr. Fr. Bordes aanduidt als een 'pointe Levallois retouchée', maar ook als 'racloir alternes'. Het slagvlak heeft de karakteristieke vorm van de 'chapeau de gendarme' (lijkt op de vorm van een oude hoed of steek van de politieagent en is ook gelijk aan de vorm van de steek van Napoleon). Bij deze spits ligt de laatst aangebrachte afslag, dus de slagbult daarvan zichtbaar op het rechter pootje (zie foto bij het pijltje). Deze ligt echter niet recht tegenover de punt, wat bij de typische Levalloisspits wel het geval is. De slagbult behoort bij het grote afslagvlak links. De slagbulten van de andere vlakken zijn niet aanwezig; ze liggen allemaal buiten de grenzen van de huidige spitsomtrek. Elk vlak is een afslag. De spits is totaal bewerkt en volledig rondom geretoucheerd. De punt is oudtijds afgebroken. De retouche rondom de basis laat vermoeden dat het artefact geschacht geweest is. Deze basis, met de zorgvuldig aangebrachte 'pootjes', zien we soms ook bij artefacten uit andere cultuurtijden en dan vooral bij spitsen.
Prof. dr. Gerhard Bosinski beschrijft in zijn boek 'Die Mittelpaleolithischen Funde im westlichen Mitteleuropa' (1967) vele spitstypen. Dit type spits omschrijft hij als volgt: 'symmetrische spitsschaver met alternerende retouche'. Hij merkt daarbij op dat één zijkant alleen dorsaal en de andere zijkant ventraal en soms ook nog dorsaal geretoucheerd behoort te zijn. Tevens stelt hij dat het verschil tussen symmetrische spisschaven en gewone spitsschaven is, dat de alternerende bewerking alleen bij de symmetrische exemplaren toegepast werd. Hij rekent dit type spitsschaaf tot het Micoquien.
EE.72-70 uit de collectie Eemster van de APAN, is de dubbelganger van de links afgebeelde grote spitsschaaf van Sigrid Wolff. In de Archaeologische Berichten nr. 17 uit 1986, blz. 105, wordt deze grote spitsschaaf liggend afgebeeld. Het werktuig wordt daar echter niet omschreven als een spitsschaaf, maar als een 'grote convexe schaaf' of 'racloir transversal convexe'. EE.72-70 is van dezelfde soort vuursteen geslagen als de Sigridschaaf. In Eemster zijn nog een aantal artefacten geslagen uit ditzelfde materiaal. Klik foto voor vergroting.
Convexe schaaf op afslag. Midden Paleolithicum 115.000 - 50.000 BP. Vinder: Sigrid Wolff. Cultuur: Smildien. Vindplaats: nabij Smilde 2005. Het werktuig is onbeschadigd. Materiaal: roomkleurige ondoorzichtige vuursteen met witte cortex en roodbruine banderingen, aan de randen glasachtig, van hoge kwaliteit. Deze vuursteensoort komt ook in de collectie Eemster voor. Verwering: wrijvingsglans, geen hyaliet. Dit impliceert dat het artefact van na de Saale is en uit het Eemien stamt, of mogelijk uit het begin van de Weichsel. Klik foto voor vergroting.
De schaaf is van een knol of pebble geslagen. Cortex op de dorsale zijde. De schrabberbekapping is onregelmatig. Convexe schaven op pebbles komen veelvuldig voor in de collectie Hoogersmilde. Soms zijn ze volledig rondom geretoucheerd. In de collectie Eemster is geen direct vergelijkbaar artefact aanwezig. In die collectie zijn wel schaven en ook wel convexe schaven aanwezig, zie EE.72-70 op deze pagina, maar de knollen waaruit ze geslagen zijn, hebben meer bewerkingen ondergaan voordat de schrabberkant er op geretoucheerd werd.
In de publicatie 'The Middle Paleolithic Finds from Hogersmilde', van prof. dr. H.T. Waterbolk en dr. J.D. van der Waals, in Palaeohistoria XV van 1973, staan convexe schaven op pebbles met cortex op de dorsale zijde, afgebeeld op de tafels: Tafel XXX, schaven nrs 36, 24, 131; Tafel XXXI, schaven nrs 60 en 58; Tafel XXXII, nr 102 (rondom geretoucheerd); Tafel XXXVII, nrs 61 en 59. Er komen ook nog een aantal convexe schaven op pebbles voor met meer voorbewerkingen op de dorsale zijde, zodanig dat er van de cortex nog maar restanten zijn overgebleven. Deze zijn daarom niet als vergelijkingen meegenomen.
Teksten en foto's Klaas Geertsma, nov. 2005. Met dank aan Govert van Noort en Anton van der Lee.
Grote slanke schaaf met aan één zijde retouche richting punt . Midden Paleolithicum 115.000 - 50.000 BP. Vinder: Sigrid Wolff. Cultuur: Smildien. Vindplaats: in 2002 op een akker nabij Een (Drenthe). Het werktuig is licht beschadigd, zowel oudtijds als recent. Materiaal: roomkleurige ondoorzichtige vuursteen, aan de randen glasachtig, van hoge kwaliteit. Deze vuursteensoort komt ook in de collectie Eemster voor. Verwering: witte en blauwe patina, wrijvingsglans en oplossings-patina; geen hyaliet. Dit impliceert dat het artefact van na de Saale is en uit het Eemien stamt, of mogelijk uit het begin van de Weichsel. Klik foto.
Bij dit werktuig ligt het slagpunt tegenover de lange geretoucheerde zijkant. Dus mogelijk kan het gerekend worden tot de spitsschaven. De top is oudtijds afgebroken. Daarom is er niet meer vast te stellen of de retouche oorspronkelijk ook om de top heen heeft gelopen, zoals bij de dubbelganger uit de collectie Eemster van de APAN, EE.72-70, het geval is (zie rechts).
In de midden paleolithische cultuurfase zoals die zich manifesteert rondom de zuidelijke Noordzee, komen vele vuistbijltypen voor, ook de discoïde. We rekenen het Smildien met name daarom ook tot die cultuurfase. Een ander typisch kenmerk voor deze cultuur is, dat voor de fabricage van de grotere schaven er altijd de voorkeur was voor het gebruik van glasachtige vuursteen. Soms was die soort niet direct voorhanden en werd er gebruik gemaakt van een soort die niet door en door glasachtig was, maar alleen aan de buitenkant. De Smildienmens prepareerde vevolgens de knol dusdanig, dat het zo uitkwam dat de schrabber of schaafkant, waar de retouche op aangebracht werd, bij voorkeur tijdens het slaan in de glasachtige buitenkant van de knol kwam te liggen. We zien dit ook op het Drents keileemplateau binnen het Smildien. Deze schrabbers of schaven zijn dan ook vrij scherp.