EEMSTER. EE.72-16. Ovale hartvormige biface (biface ovalaire cordiforme) De vuistbijl is geslagen uit een grijze ondoorzichtige vuursteen met donkergrijze vlekken. Ventraal is er nog een stukje 'botskorst-patina' (pseudo-cortex) aanwezig. Dit verraad fluviatiel transport van de originele silexknol. Meerdere afslagen eindigen in 'hinges' op een oude spanningscheur in de vuursteen. Het artefact heeft een vrij goede nabewerking. De ribben en de zijkanten (laterale zijden) vertonen afslijtingen en afrondingen. Er zijn meerdere kleine frictieglans (spiegelglans) vlakjes. Klik op grote foto voor loepzicht.
Misschien is het hier voor het eerst dat u de naam Eemster als aanduiding van een archeologische vindplaats tegenkomt. Indien dit zo is, dan behoort u tot de jongere generatie. Voor de veteranen is het woord Eemster een begrip. Bij hun gaan bij het horen of lezen ervan de gedachten onmiddellijk terug naar de 60er en 70er jaren van de vorige eeuw. Naar het tijdperk waarin de Drentse amateur archeoloog Tjerk Vermaning een aantal spectaculaire vondsten deed. Een daarvan was de midden paleolithische vondstgroep Eemster.
Tegelijk met de vondstgroepen Hoogersmilde uit 1965 en Hijken uit 1967, werd ook Eemster uit 1972 vals verklaard. Enkele kenmerken van valsheid waren: de ribben op de artefacten waren machinaal bijgeslepen en de stenen waren ingewreven met lichtgekleurde leem. Een deel van de collectie is momenteel APAN-eigendom. En omdat maar weing mensen vals verklaarde artefacten van Vermaning hebben gezien en zeker niet die van Eemster, deed de APAN besluiten om ons deel van die collectie hier te tonen en te bespreken.
Elk artefact uit de Eemster-collectie van de APAN is gefotografeerd en de belangrijkste zijn op de site geplaatst. Hiermee bieden we iedereen de gelegenheid om deze artefacten als het ware 'op de hand' te kunnen bekijken. De opnamen zijn gemaakt in een hoge resolutie, zodat er ver ingezoomd kan worden, tot op loepniveau. Dit levert scherpe beelden op van de ribben tussen de afslagen, alsmede van het oppervlak van de afslagen zelf. De opnamen tonen zoveel details, dat het mogelijk is om zelf conclusies te trekken omtrent beweerde machinale bijslijping en de beweerde inwrijving van de lichtgekleurde leem.
Eemster was het derde grote midden paleolithische vondstcomplex van Vermaning. Rondom de overdracht van de Hoogersmilde- en de Hijkenvondsten aan de wetenschap waren dusdanige frustraties bij Vermaning ontstaan, dat hij besloot om Eemster voor een ieder geheim te houden. Ook dit gegeven werd later tegen hem gebruikt in wat de 'zaak Vermaning' is gaan heten. Het kan gerust de bekendste affaire van Nederland genoemd worden.
Er is tot op de dag van vandaag veel onzin over deze zaak gepubliceerd, vnl. door mensen die totaal niet op de hoogte waren van de feiten in deze zaak, maar ook door mensen die beter behoorden te weten. Telkens lijkt het in deze commentaren alsof Vermaning een mens was waar totaal niet mee viel samen te werken en dat hij op roem, maar voornamelijk op geldelijk gewin uit was. Desnoods met vervalste zaken.
Het valt niet te ontkennen, Vermaning is de enige amateur archeoloog tot nu toe, die van zijn zoekers activiteiten heeft kunnen leven. Hij kwam zelfs enkele jaren bij de provincie Drenthe in loondienst als stenenzoeker. Hij kan beschouwd worden als een “full-time” praktijk archeoloog. Hij zocht systematisch veld na veld af en was te vinden bij elk gat dieper dan zijn laars.
Tijdens het aardappel seizoen stond hij dagelijks bij een van de stenenvangers van de aardappelmeel fabrieken, vnl. bij de fabriek Oranje (nu Speelstad Oranje). Het spreekt dan ook vanzelf dat hij een enorme verzameling had opgebouwd. Deze bestond hoofdzakelijk uit prehistorische artefacten uit diverse Steentijd culturen, met daarnaast vele fossielen en botten van pleistocene (ijstijd) zoogdieren.
Vermaning schuwde het contact met de wetenschap niet, hij toonde bijna elke in zijn ogen belangrijke vondst aan het archeologische hoofd van het Drents Museum. Daardoor was zijn naam reeds gevestigd binnen de wetenschappelijke kring van het Drents Museum en het B.A.I. (Biologisch Archeologisch Instituut) van de Universiteit van Groningen, ver voordat hij een publieke beroemdheid zou worden.
Zijn bekendheid buiten de wetenschappelijke kring kwam met de ontdekking van de mammoetjagers vindplaatsen nabij de televisie zendmast van Hoogersmilde. De wetenschap was dermate onder de indruk van deze vondsten dat het niet anders kon dan dat de vinder ervan in de schijnwerpers kwam te staan.
Zijn gerichte jarenlange zoektochten naar de Neandertaler werktuigen, op vaak zwaar zuigende akkerlanden, onder barre weersomstandigheden in herfst en wintertij, hadden resultaat opgeleverd. Met het presenteren van deze midden paleolithen en vondsten uit veelal jongere cultuurperioden kan Vermaning gezien worden als aanjager van de wetenschap. Hij zorgde voor veel werk. Een belangrijk deel van het BAI draaide alleen op het verwerken van zijn vondsten, inclusief prof. dr. Waterbolk.
De archeologische waarde van de Hoogersmilde vondsten was van een internationale orde. Voor de verwerking ervan trok hoogleraar Waterbolk de verantwoordelijkheid naar zich toe. Tijdens de opgraving van de Hoogersmilde vondsten, onder zijn leiding en die van dr. D. van der Waals, in het najaar van 1965 werd de aanwezigheid van de Neandertaler in Drenthe met zekerheid aangetoond.
Meer dan een derde deel van de vondstgroep werd in situ (in onverstoorde grond) aangetroffen. Op menig internationaal congres toonde prof. Waterbolk de artefacten. Hij spreekt later van 13 wetenschappers die zich lovend over de vondsten uitlieten. Hij noemde m.n. prof. Müller Beck uit Tübingen, prof. Schwabedissen uit Keulen, prof. Vermeersch uit Leuven en de grootste paleodeskundige van die tijd, prof. François Bordes uit Bordeaux.
De archeologen van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) van Groningen waren opeens serieuze gesprekspartners geworden over het vraagstuk van de eerste Europeanen. Dit resulteerde in een bezoek aan prof. Bordes om samen met hem het vondstcomplex te bespreken. Prof. Waterbolk en dr. Van der Waals zullen met een zekere trots het 'Smildien' aan Bordes hebben gepresenteerd, want ze kenden ongetwijfeld diens laatste publicatie uit 1968, “Aan de wieg van de mensheid”, met daarin de verspreidingskaart van het Midden Paleolithicum van Afrika, Europa en Azië. Nederland is daarop een witte vlek.
Prof. Bordes was blijkbaar onder de indruk van de vondsten en trok twee dagen uit voor het bestuderen van de typologie en de chronologie. Volgens prof. Waterbolk werd er met hem “zeer vruchtbaar over beide aspecten gediscussieerd”. In eigen land verschenen een aantal voorpublicaties in diverse bladen en kranten en het resulteerde tenslotte in een grote publicatie in het jaarlijks internationaal verschijnende universitaire tijdschrift van het BAI, Palaeohistoria nr. 15 van 1973.
Na acht jaar eigen studie en internationale positieve beoordelingen was de belangrijkste prehistorische vondst van Nederland naar ieders tevredenheid beschreven, getekend en gefotografeerd. Prof. Waterbolk benadrukte later nog eens het belang van het oordeel van Bordes in relatie tot deze publicatie. Hij zei daarover: “Met de type-indeling zoals later in Palaeohistoria gepubliceerd, was Bordes het geheel eens”. De witte vlek op de kaart van prof. Bordes was met zekerheid ingevuld.
Hoe zeker dat was bleek tijdens de opgraving van de twee concentraties van Hoogersmilde, onder leiding van prof. dr. Waterbolk en dr. Van der Waals. Op Hoogersmilde A werden in totaal 65 artefacten geborgen, waarvan 24 in situ. Op de vindplaats B was het totaal 51, waarvan 18 in situ. Tot op een diepte van 80 cm werden nog artefacten aangetroffen. Van de 116 artefacten werden er dus 42 opgegraven uit absoluut onverstoorde grond. Dat is meer dan een derde deel.
Op 6 mei 1969 kwam er een kritische brief van prof. dr. Mc Burney uit Engeland op het BAI binnen. Deze collega had enkele tekeningen van de artefacten gezien en twijfelde aan de authenticiteit. Het antwoord dat Waterbolk drie dagen later op 9 mei 1969 aan hem opstuurde was:
“Wij denken niet dat er reden tot twijfel hoeft te bestaan over de echtheid van deze vondsten. Toegegeven, het merendeel van deze vondsten werd door een amateur aan de oppervlakte van een akker gedaan, welke diep geploegd was. Maar vanonder de bouwvoor komen een aantal artefacten, vnl. afslagen, die we zelf hebben opgegraven uit onverstoorde grond. Sommige passen zelfs op de grotere eerder gevonden stukken. De paar geselecteerde tekeningen van de artefacten, nodig voor een kort voorbereidend artikel, geven niet voldoende de kenmerken weer van de industrie”.
Na maart 1975 worden de in situ vondsten door hem totaal anders naar voren gebracht. Het lijkt er op dat hij ze liever kwijt dan rijk is.
Het is nogal opvallend dat prof. dr. Waterbolk na maart 1975, na het beschuldigen van Vermaning, dit toch niet geringe aantal in situ vondsten gaat afdoen als: “een paar stenen in situ (in natuurlijke laag)” (Waterbolk in jan. 1982, in Maandblad Drenthe).
Tot op de dag van vandaag blijft prof. dr. Waterbolk dat aantal kleineren. Hij laat zelfs iemand anders hiermee in 2004, in een toespraak tijdens de presentatie van zijn boek “Scherpe stenen op mijn pad”, zonder commentaar daarop te leveren, nog beweren dat er: “bij een officiële opgraving ter plaatse (dus door professionele archeologen) niet een grote hoeveelheid, maar wel een aantal schijnbaar authentieke artefacten waren aangetroffen”.
'Valse' artefacten in onverstoorde grond? Het is duidelijk dat dit gegeven niet volledig weg gepoetst kan worden. Waterbolk heeft nog wel geprobeerd om de regen de klus te laten klaren, maar het is toch niet helemaal gelukt. In datzelfde Maandblad Drenthe beweerde hij, en nu plaatsen we het volledige citaat: “En dat terwijl een paar stenen in situ (in natuurlijke laag) waren opgegraven. Terugkijkend zeg je dan moet er tijdens de opgraving bedrog zijn gepleegd. Ik zeg niet door wie, maar het moet ’s avonds of ’s nachts gebeurd zijn. Als je met zo’n opgraving bezig bent en je steekt het profiel af en iemand duwt er stenen in en het regent vervolgens dan zie je daar de volgende dag niks meer van. Tik zegt de schop…Het bedrog omvatte niet allen het maken maar ook het plaatsen….Nee, nee, de geologen die er bij Smilde bij betrokken waren hadden dat toen niet gezien…”.
Een gedegen opgraving, waarbij zelfs miniatuur afslagjes werden vermeld, werd aldus door nachtelijke regenbuien weggespoeld. Die regen bestond echter alleen in de gedachten van prof. Waterbolk, aangezien het volgens de door Ad Wouters opgevraagde neerslagrapporten van het KNMI-meetstation Dwingelo, tijdens de opgraving van 27 september t/m 16 oktober 1965, buitengewoon droog weer was geweest.
Op foto’s die gemaakt zijn tijdens de opgraving is ook te zien dat het kurkdroog moet zijn geweest, alle staande profielen zijn kaarsrecht, zonder ook maar een spoortje van watererosie. En in het horizontale vlak is geen enkele donkere verkleuring te zien wat zou wijzen op natte plekken. De donkere verkleuringen zijn de zandopvullingen van de vorstscheuren in de keileem. Het zou fijn zijn als de betrokken geologen eens hun visie zouden willen geven over die vermeende regenbuien en de professionele opgravers over dat
“tik zegt de schop”.
En zo is Nederland de midden paleolithische 'Smildien' cultuur, zoals vertegenwoordigd in de concentraties Hoogersmilde, Hijken en Eemster, kwijt geraakt, omdat alles aan elkaar gelijk zou zijn. Dus was alles vals. Nadien is er door de wetenschap geen enkele in situ midden paleoliet meer geclaimd.
Er bestaat veel misverstand over het hoe en waarom van de aankoop van Hoogersmilde. Vermaning wilde de vondsten in eerste instantie niet kwijt. Niemand had dergekijke artefacten in bezit. Ze waren uniek. In het boek 'Tjerk Vermaning, steen des aanstoots' uit 1975 van Ton Huslt staat op pag. 70 hoe Hoogersmilde Drents bezit werd. Vermaning daarover:
"Meneer van der Waals had mij al gevraagd, meneer Vermaning wat wilt U ermee. Ik had hem gezegd, dat ik ze dolgraag wilde houden, ik was er gelukkig mee, ik wilde ze niet kwijt.......Hij zegt, ja maar het hoort bijelkaar. Ik zeg, daar kan ik niks aan doen, jullie nemen maar genoegen met wat er uit de grond is gekomen".
Dit gesprek moet tijdens of vlak na de opgraving plaats hebben gevonden. Het is begrijpelijk dat dr. Van der Waals de artefacten, die door het diepploegen aan de oppervalkte waren gekomen en die door Vermaning waren opgeraapt, probeerde te verwerven. Hij wilde de vondstgroep als geheel kunnen bestuderen en er ten alle tijde over kunnen beschikken. Hoe hij dat voor elkaar kreeg werd duidelijk toen hij een paar dagen later weer bij Vermaning op het schip terug was. Hij had de snelste methode gevonden om alles in bezit te krijgen, zonder nog moeilijk te hoeven onderhandelen met iemand die niets wilde afstaan. Vermaning daar over:
"Hij zegt, meneer Vermaning, ik moet wel even ernstig met U spreken..Hij zegt, of U het nou goed vindt of niet, maar de vondsten zijn tot schatvondst verklaard".
Het gevolg was dat Vermaning zijn vondsten aan de Staat moest overdragen. Prof. Waterbolk en dr. Van der Waals hadden prof. Schwabedissen uit Duitsland verzocht om er een waarde aan toe te kennen. De waarde werd fl 14.000. Dit geldbedrag heeft hij gekregen en verplicht gedeeld met de eigenaar van de grond, boer Vos.
De schatvondstverklaring is altijd omringd gebleven met geheimzinnigheid. Het is een bijna onbekend gegeven. Het is daarom niet verwonderlijk dat niet ingewijden de handelwijze van Vermaning bij vervolgvondsten van hetzelfde kaliber, waaronder Eemster, als onwelwillend konden bestempelen.
Dat werd hun als het ware door die wetenschap gedicteerd bij de poging van die wetenschap om alle artefacten van Hijken, zijn tweede miden paleolithische vondstgroep, in bezit te krijgen. Vermaning had meegemaakt wat er met Hoogersmilde gebeurde en dat probeerde hij waarschijnlijk voor Hijken te voorkomen. Hij hield de vondstgroep geheim. En u weet hoe het met geheimen gaat die iedereen kent. Het gevolg was dat ook van Hijken een schatvondst werd gemaakt. Weer was hij zijn meest fantastische vondsten kwijt. Zijn roem steeg daarentegen naar die van een ware volksheld.
Het logische gevolg was dat de verstandhouding tussen de amateur en de profs slechter en slechter werd. Of de wetenschap ooit van plan geweest is om uiteindelijk ook de vondstgroep Eemster, van 1972, het predikaat 'schat' mee te geven, om ook deze in handen te krijgen zullen we nooit weten. Op 18 maart 1975 werd het ‘Voorlopig Rapport over de steentijdvondsten van Tj. Vermaning’ gepresenteerd, waarin alle midden paleolithen van Vermaning werden vals verklaard.
Hieronder bevond zich ook de vondstgroep Eemster. Daarvan werd gesteld dat na onderzoek op het BAI was vast komen te staan dat het om vervalsingen handelde. Later moesten ze toegeven dat Vermaning deze groep artefacten dusdanig geheim had gehouden dat ze er nooit eentje van hadden kunnen aanschouwen.
Gezien het feit dat Vermaning al deze belangrijke vondsten wilde houden en ook niet wilde verkopen, is het wel erg wrang in het licht van de schatvondst verklaringen, dat de belangrijkste aanklacht tegen hem is geweest dat hij valse artefacten had verkocht aan de provincie Drenthe. Het was de provincie die hem daarvoor aanklaagde. Het waren echter prof. dr. Waterbolk en dr. Van der Waals, die middels de schatvondstwet bij de provincie Drenthe de vondsten van Vermaning aanprezen en er zelfs de waarde van lieten bepalen. Een gedesillusioneerde Vermaning achter latende.
Tussen 1965 en 1975 werden de vondsten van Vermaning als uiterst belangrijk beschouwd. Ter illustratie daarvan geven we hier een tekst van dr. D. Stapert uit 1975. Hij was een van de ontmaskeraars van Vermaning: “deze vondsten hebben unieke mogelijkheden geschapen om de technologie te bestuderen, terwijl verder het karakter van de concentraties (kortstondige bewoning van enkelvoudige kampementen) veel aanknopingspunten geeft voor onderzoek naar de leefwijze van deze jagers” .
Het is de laatste officiële positieve mening over de vondstgroepen Hoogersmilde en Hijken, en verscheen zelfs nog na zijn arrestatie van 15 maart 1975. De tekst is te vinden in het boek Noord-Brabant in Pre- en Protohistorie (1975). Het spreekt vanzelf dat Stapert heeft geprobeerd deze tekst te wissen, maar het boek was al in druk tijdens de voorbereidingen van de openbaring van het valsverklaringsrapport, waarvan Stapert mede-auteur was. Het kon daarom niet meer gewist worden.
Deze tekst moet vlak voordat men na tien jaar eindelijk doorhad dat de Vermaning vondsten vals waren, bij de drukker zijn ingeleverd. Zo zijn er in deze zaak wel meer eigenaardigheden aan te wijzen. Bijvoorbeeld het waarom van het bekend worden van een vuistbijl uit de schatvondstcollectie Hoogermilde, onder de naam 'de mooiste die we hadden'.
Voorlopig is de APAN de wetenschappers dankbaar dat ze de vondstgroep Eemster nooit als schatvondst hebben verklaard, want dan waren amateurs niet in staat geweest eigen onderzoek te kunnen doen naar de aard van het artefactencomplex en had de collectie nooit in particuliere handen kunnen komen. Een belangrijk deel (bijna de helft van het totale aantal artefacten) is momenteel APAN-eigendom.
In Archaeologische Berichten nr. 17 uit 1986 schreef Anton van der Lee in het voorwoord het volgende: “Waarom dan toch dit speciale nummer van Archaeologische Berichten? Op de eerste plaats omdat in Eemster - nog steeds - de sleutel ligt voor de oplossing van wat ten onrechte de “zaak Vermaning” is genoemd…..Voor elke onbevooroordeelde onderzoeker is het mogelijk deze zaak in een dag tijd voorgoed op te lossen met een simpele controle opgraving”.
Hij schreef dit toen er fl 100.000 beschikbaar was voor een eventuele opgraving van de site. Dat ging dus niet door. De verwikkelingen omtrent het opstarten van de opgravingsprocedure en de afhandeling kunnen gezien worden als een aparte affaire binnen de zaak Vermaning. In de publicatie 'J’Accuse' van Ad Wouters wordt er diep op ingegaan.
En nu in 2004 gelden nog diezelfde woorden van Anton van der Lee. Het verschil is dat de vindplaats Eemster inmiddels wel door meerdere wetenschappers is bezocht. Het heeft echter nog steeds niet geleid tot een controle opgraving. Een beetje gegraaf in de wegberm (1986), door een team onder leiding van dr. Henk Kars, dat is het enige gegraaf geweest. Recentelijk (april 2004) werd de site bezocht, zonder schop, door een groepje wetenschappers onder leiding van prof. dr. W. Roebroeks (Leiden) bestaande uit dr. M. Niekus (Groningen), dr. E. Rensing (ROB) en dr. W. van der Sanden (provinciaal archeoloog Drenthe). Dit omdat de vindplaats opnieuw bij laatstgenoemde was aangemeld, aangezien op de vindplaats nog steeds artefacten worden opgeraapt. De APAN is hier nauw bij betrokken. In 2004 is dit in een drama geëindigd. Lees verderop.
Eind november 1972 was Vermaning op het terrein van de aardappelmeelfabriek Oranje, toen er machinaal gerooide aardappelen, met daartussen vele stenen uit het veld, uit de omgeving van Eemster werden aangevoerd. De vracht werd direct verwerkt. Hij stond bij de transportband van de stenenvanger. Loerend op fossielen zoals zeeëgels, sponzen, koralen en schelpdieren. Natuurlijk ook op artefacten uit de Steentijd.
En op die dag had hij weer het geluk van het aanwezig zijn op het juiste moment op de juiste plek. Tussen de duizenden natuurstenen vallen er plotseling een aantal door de Neandertaler bewerkte stukken naar beneden. Deze zouden hem naar de vindplaats Eemster voeren. Bij zijn eerste bezoek aan de site vond hij 160 stukken, waaronder vuistbijlen, schrapers, speerpunten en snavelboren. Hij voelde zich de ontdekker van het grootste mammoetjagerskamp van Europa.
Hij besloot om de vondst niet te melden, omdat hij dan mogelijk ook deze groep artefacten weer kwijt zou raken. Tot in 1973 bezochten hij en zijn vrouw de vindplaats en het totaal aantal artefacten groeide aan tot 243 stuks. Vermaning heeft altijd gezegd dat er nog een groot deel onder de grond moet zitten. Zo nu en dan worden er nog vondsten gedaan, zelfs in situ.
De collectie Eemster is nooit in wetenschappelijke handen geweest. Zelfs tijdens het doorzoeken van zijn schip op 18 maart 1975, op hetzelfde moment als hij gearresteerd werd, werden ze niet gevonden. Op die dag werd het “Voorlopig Rapport over de steentijdvondsten van Tj. Vermaning” gepresenteerd, middels een persconferentie in de Statenzaal van de provincie Drenthe.
In dat rapport wordt een opsomming gegeven van de met zekerheid vervalste Vermaning collecties. Een daarvan was de artefactengroep Eemster. Daar was volgens Stapert van alles mis mee, omdat “De vindplaats voor ieder strikt geheim wordt gehouden” en dat “Alle stukken van Eemster ingewreven zijn met lichtgekleurde leem, wat niet te verwachten is bij vondsten van een regelmatig geploegde akker” en “Uit verklaringen van andere mensen kon ik opmaken dat ook de collectie Eemster vervalsingen betreft” .
Het waren prof. Boekschoten en prof. Louwe Kooijmans die tijdens een bezoek aan Vermaning de ingewreven leem hadden geconstateerd, evenals de afgeronde ribben.
Ook prof. Waterbolk constateerde op de artefacten van Eemster verdachte kenmerken, welke volgens hem wel moesten wijzen op vervalsing: “ontbreken van patina, aanwezigheid van slijpvlakken op scherpe ribben etc.” en “verder zag ik in de diep gelegen groeven licht gekleurd zand. Wanneer de stukken van een regelmatig geploegde akker afkomstig zijn, dan kan men niet verwachten dat er licht zand aanwezig is, maar dan mag men een donkere grond verwachten in die groeven”.
Er zijn dus verschillende kenmerken op de artefacten aanwezig die zouden wijzen op vervalsing. Deze kenmerken komen ook voor op de artefacten van Hoogersmilde, Hijken, de Leemdijkbijl, Ravenswoud Paleolithicum waaronder de vuistbijl “het oog van Ravenswoud”, de vuistbijl van de Voshaar, de vuistbijl uit het Blauwe Meer en op een aantal stukken uit het neolithisch depot van Ravenswoud.
Vermaning beschreef zelf alsvolgt de vondstomstandigheden aan Wouters; “In mijn…..lange brief, schreef ik je, dat ik verweg de meeste artefacten had aangetroffen in een band van geelachtig leemhoudend zand, en dat de artefacten van Eemster helemaal voor het grootste deel uit dit gele zand tevoorschijn kwamen. Sommige stukken hebben de geelachtige kleur van dit zand aangenomen…”.
Bifaces:
discusvormig: 3; ovaal hartvormig: 1; lang-smal hartvormig: 1; ovaal: 1; limande: 1; driehoekig: 1; amandelvormig: 1.
Overig bifaciaal bewerkt:
Keilmesser: 1; Moustérienspits: 1; hakwerktuig: 1; slagsteen: 1; radtrekker: 1.
Schaven:
spitsschaven: 6; rechte schaven: 2; convexe schaven: 7; concave schaven: 6; dicusvormige schaven: 1.
Anderere typen:
schrabbers: 7; rugmessen: 3; getande artefacten: 16; artefacten met kerf: 2; raclettes: 2; boren: 12.
Niet nabewerkt:
Levalloiskern: 4; proto-Levalloiskern: 4; blokkern: 1; klingen: 13; afslagen: 143; brokken: 5; ondefinieerbaar: 3; pseudoartefacten: 1.