De godin van het paardenvolk, paard of mens, of beiden.
Gedurende de periode die Jong Paleo genoemd wordt, zo tussen de 39.000 en 14.000 BP, kwam het wilde paard in grote aantallen voor op de enorm uitgestrekte steppen van Europa en Azië. Deze periode valt nog net binnen de laatste ijstijd, het Weichselien. Het paard was een van de succesrijkste diersoorten binnen het Pleistoceen. Het heeft meerdere ijstijden met verve overleefd en veranderde uiteindelijk van jachtbuit in huisdier van de mens.
Andere dieren van de steppe, en dan meer van de noordelijke gebieden daarbinnen, de mammoetsteppe, overleefden het niet. De Mammoet is het grootste symbool van het uitsterven van het type zwaar behaarde diersoort die bij het Pleistoceen hoort. De wolharige neushoorn was daar ook een exponent van. Was het paard beter aangepast aan barre leefomstandig-heden, of kwam het omdat het minder gespecialiseerd was en in meerdere habitats zijn voedsel kon vinden, want een pure steppebewoner was het niet. Het paard leefde ook in het open bosland. Een van zijn andere overlevingsstrategieën was zijn snelheid. Zijn hele lichaam is daarop gebouwd. Bij gevaar kon het op tijd vluchten en zich snel verplaatsen over grote afstand. Zijn uithoudingsvermogen kwam hem daarbij goed van pas. Hiermee had het een belangrijk voordeel ten opzichte van de jagende vleesetende dieren. Er was echter één diersoort binnen het Pleistoceen die zich nog veel beter kon aanpassen aan de biotopen en wisselende klimaatomstandigheden, dat het de meest te vrezen concurrent werd van al de op de steppe levende diersoorten. Het paard werd een van zijn meest favoriete prooien.
Met respect beeldde de mens van het Jong Paleolithicum het paard af op vele rotswanden doorheen heel Eurazië. Ook in de kleinkunst was het een van zijn meest geliefde motieven. Bij het bestuderen van die paardenkunst kan er gesteld worden dat de mens in sommige tijden het paard zodanig vereerde, dat het lijkt alsof er een soort godheid uit naar voren treedt. Die godheid is tot nu niet op juiste waarde ingeschat. Dit komt omdat het verpakt is in een bijzonder aantrekkelijke vorm, die van naakte vrouw. Door dit verraderlijke voorkomen wordt de blik van de onderzoeker het uitzicht ontnomen om te kijken wat er nog meer achter die vorm ligt. Het wordt moeilijk om er onbevooroordeeld tegenover te staan.
De visie in dit artikel is ontstaan door alleen van de vorm uit te gaan zonder daar direct de menselijke vorm in te gaan projecteren, maar door eerder te kijken of die menselijke vorm wel echt daarbinnen aanwezig is. De menselijke vorm is erbinnen aanwezig, ze is herkenbaar, maar ze gaat vergezeld van kenmerken die er afwijkend van zijn en die daarom vragen om uitleg, om de inspiratiebron daarvan te vinden. Dat was het paard.
Het paard als verschijning deelt bij nadere beschouwing enkele lichaamsvormen met die van de naakte mens, vooral zijn bilpartij, zijn rug- en buiklijn, alsmede een deel van zijn bovenbenen komen sterk met elkaar overeen. Door van beide diersoorten die lichaamsdelen te isoleren, dus met weglating van armen, onderbenen, voeten, schouders, nek en hoofd van beide soorten, kunnen de restvormen met elkaar vergeleken worden, en wat blijkt dan; ze zijn nagenoeg gelijk aan elkaar. Die overeenkomst moet de Jong Paleomens ook zijn opgevallen.
Het blijkt dan dat het bij de godinnen van het paardenvolk niet om de mens als mens gaat, maar om de mens in het paard. Met dit denkbeeld in gedachten kan er een andere wereld betreden worden, die van de Pleistocene paardenjager. Hij jaagde dit dier niet alleen om te eten, hij vereerde dit dier ook omdat het zijn eigen leven voorstelde, omdat het de voortgang van zijn bestaan op de steppe verzekerde. Het paard was mens en dier tegelijk, maar ook godin, zelfs in een niet verwacht lichaamsonderdeel, de hoef met een stuk onderbeen. Of moet die godin vallen en moet in die afbeelding dan niet meer gezien worden dan wat het is, gewoon een afbeelding van een hoef met een stuk onderbeen. Dat is echter een ontnuchterende gedachte.
Het is leuker om er toch de godin in te blijven zien, maar dan wel een andere dan de naakte vrouw naar menselijk voorbeeld. Dat is de uitdaging van nevenstaande verhandeling. Het is tevens een ondersteunend voorbeeld voor de vele verhalen van ‘in het wild levende mensen’ die de beroemde antropoloog-filosoof Joseph Campbell in de vorige eeuw heeft opgetekend, waarin dieren de hoofdrol spelen. Hij deed veel onderzoek naar de verhalen van Noord Amerikaanse indianenvolken, waaronder die van de bizonjagers van de grote grasvlakten, de prairies. Die volken beschouwden de bizon als de stammoeder. Ze stond aan het begin van hun geschiedenis. Hij zag daarin een voorbeeld van 'mytisch denken'. Mogelijk werd het steppepaard van Europa en Azië ook ooit als zodanig gezien en is het daarom dat ze als motief binnen de kunst van het Jong Paleolithi-cum zo veelvuldig voorkomt, meestal goed herkenbaar, maar soms ook sterk gestileerd. K.G.
In deze verhandeling staat het paard van het late Pleistoceen centraal. Deze diersoort was een geliefde jachtbuit van de jagers van het Jong Paleolithicum die leefden tussen 39.000 tot 10.000 BC. Het zijn de volken die namen hebben gekregen van de eerste vindplaatsen van hun cultuurrestanten. Het gaat dan, in chronologische volgorde, om het Châtelperonnien, Aurignacien, Gravettien, Périgordien, Solutréen, het Magdalénien en de latere Hamburgcultuur. Vanzelfsprekend zijn die benamingen gekoppeld aan West-Europa. Meer naar het oosten spreken onderzoekers van dezelfde cultuurperioden over het Pavlovien, genoemd naar de eerste vindplaats ervan, Pavlov in Tsjechië. Een van de beroemdste en best onderzochte vindplaatsen van het Pavlovien in die regio is Dolni Vestonice. Niet al deze culturen waren volledig op het paard gericht. Er werd ook veelvuldig op andere diersoorten gejaagd, zoals mammoet, wolharige neushoorn, bizon, rendier en edelhert, vooral in de eerste helft van het tijdperk. Tijdens het Solutréen vanaf ca 17.000 BC lijkt er een specialisatie te onstaan voor de paardenjacht. In het Magdalénien van 15.000 tot 10.000 BC lijkt de cultuur op z'n hoogtepunt te zijn gekomen. Venusfiguurtjes worden overal aangetroffen. De kunst van de vindplaats Gönnersdorf in Duistland bestaat bijna volledig uit afbeeldingen van paarden en de ervan afgeleide godinnen. De paardencultuur had een geografische verspreiding van duizenden kilometers over de enorm uitgestrekte aaneengesloten steppe van Europa en Azië. Toen het klimaat warmer werd drong het bos steeds meer door richting het noorden en daardoor versnipperde deze enorme biotoop in een aantal losse stukken zoals die momenteel bekend zijn. Dit had direct gevolg voor de levenswijze van het paard, eeuwenoude trekroutes raakten versperd en daardoor raakten diverse paardengroepen geïsoleerd van de grote kuddes en er ontstonden twee ondersoorten: de Tarpan en het Przewalskipaard.
De Tarpan, wat ‘wild paard’ betekent in het Turkmeens, wordt gezien als het oer wilde paard, Equus ferus. Dit paard was goed aangepast aan het ruige klimaat van het Pleistoceen. Het had een ruige vacht dat net als het leven in een kudde beschutting gaf tegen de kou. Er leefden meerdere ondersoorten van de Tarpan- en het Przewalskipaard, waaronder het nu nog sporadisch in Mongolië voorkomende Taki-paard. De mens van het Jong Paleolithicum jaagde op al deze soorten, want in zijn schilderingen op vele grotwanden zijn meerdere soorten te herkennen, kleine en grote soorten met allerlei verschillende vachtkleuren. In ons land kwam toen vermoedelijk de Tarpan voor en in het zuiden van West Europa daarnaast ook het Przewalskipaard. De Tarpan was kleiner dan het Przewalskipaard. Beide paarden waren echter stevig gebouwd met het typische kenmerk van wilde paarden, korte rechtopstaande manen. In de winter kregen ze een lange en dichte vacht, die lichter van kleur was dan de zomervacht. Het is voor het artikel niet van belang om meer te vermelden over de soorten en hun leefwijze. Wie er echter toch meer over wil weten moet even hier klikken voor toegang tot de website Geologie van Nederland. Dat was ook de bron voor deze korte inleiding.
Links. Het Tarpan-paard zoals dat voorkwam in het Jong Paleolithicum tussen 39.000 tot 14.000 BP. Mooi oranje gekleurd met donkere manen en donkere onderbenen met strepen. Rechts. Het Przewalskipaard is een terug gefokte paardensoort die sterke overeenkomst zou hebben met het oerpaard. Het is een stevig, met een wat minder uitbundig gekleurde vacht en onderbenen dan de Tarpan. Beide paardensoorten hadden 's winters een dikke vacht. Paarden zijn onevenhoevig (perissodactyl).
De bekendste grotschildering van een wild paard is deze in de grot van Lascaux in de Franse Dordogne. Het is de voorloper van de huidige Tarpan. Cultuur: Magdalénien van 25.000 - 15.000 BC. Op de wanden van Lascaux zijn ook andere diersoorten afgebeeld, waaronder vele bizons. Let op de afvlakkingen van het achterwerk, voor verderop in het artikel.
Op bovenstaande kaart van Eurazië is de maximale ijsuitbreiding van het Weichselien (116.000 tot 11.500 BC) met rood aangegeven. De zone van paarden/bizon/biotoop-steppe met overgang naar open bos loopt daar zuidelijk van. De bewoning in het Jong Paleolithicum concentreerde zich rondom deze zone. Rond 39.000 BC iets meer ten zuiden ervan en rond 15.000 BC iets meer ten noorden ervan, tot ook in Zuid-Nederland en Engeland. De paardenbiotoop op de afbeelding is dus geen momentopname, maar geeft wel een juiste indruk van de enorme verspreiding van deze succesrijke diersoort doorheen Eurasië. Ten noorden van deze zone leefden de mammoeten, rendieren en wolharige neushoorns op de mammoetsteppe met aangrenzend de toendra. Het paard was niet alleen een van de belangrijkste jachtdieren van de toenmalige jagers, maar ook een van zijn belangrijkste inspiratiebronnen voor zijn religieus denken, of meer nog voor zijn mythisch bewustzijn. En daar hadden de eerste vertegenwoordigers in deze gebieden van Homo sapiens , de zgn. Cro Magnons, veel van. Ze maakten het zichtbaar middels kunstuitingen die in zeggingskracht nooit meer geëvenaard zijn.
Het algemene voorkomen van godinnetjes uit het Jong Paleolithicum kent een soort standaardisering, ze hebben grote borsten en brede heupen. Er komen dikke typen voor, mogelijk zwanger, maar ook slanke. Een andere overeenkomst is dat de armen rudimentair zijn, functieloos bijna, en dat de gezichten en onderbenen ontbreken. De hoofdjes zijn overwegend licht naar voren gebogen, in zijaanzicht is daardoor een soort s-vorm te herkennen. De inspiratiebron was 'moeder de vrouw'. Het zijn altijd rechtopstaande gestaltes, met veel aandacht voor alle vrouwelijke eigenschappen. Bij sommige exemplaren is het hoofdje licht naar voren gebogen, van die figuurtejs wordt wel gesteld dat ze in zijaanzicht een 'S-vorm' hebben.
a
b
c
d
e
f
g
h
i
De godinnen van het paardenvolk zijn beduidend anders. Zowel in de gravering als in de plastiek wordt altijd van het zijaanzicht uitgegaan. Hun gestaltes zijn zowel rechtopstaand, schuinstaand en voorover gebogen. Hoofden, armen en onderbenen ontbreken in bijna alle gevallen, ook lang niet altijd zijn er borsten aangebracht. Het voornaamste kenmerk lijkt de bips of kont te zijn met aangekoppeld een rug- en buiklijn. Sommige figuurtjes zijn zo sterk gestileerd dat de betekenis nooit bekend geworden zou zijn als er niet direct naast een completere afbeelding gezet zou zijn. Ze komen voor in het gehele verspreidingsgebeid van het paard, van Frankrijk tot diep in Rusland. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat ook aan deze godinnetjes 'moeder de vrouw' ten grondslag heeft gelegen, maar de vormgeving doet iets anders vermoeden. De inspiratiebron was Het Paard. De kunstenaars zagen in zijn gestalte elementen van 'moeder de vrouw', vnl in het achterdeel van het dier, in de bilpartij met rug- en buiklijn. Ze hebben tussen de vele afbeeldingen enkele hints achtergelaten, die als leidraad kunnen dienen om deze hypothese mee te onderbouwen, zodat het niet zondermeer als fantasie afgedaan kan worden. Andere kenmerken in de afbeeldingen zijn zo realistisch weergegeven dat het verschil met dezelfde lichaamsdelen bij een ware vrouw zijn aan te tonen en sommige afbeeldingen lijken in totaliteit anatomisch zo sterk overeen te komen met echte paardendelen dat het bizar te noemen is dat men er ooit een ware vrouw in heeft kunnen zien. Dat voorbeeld is rechts te zien. Is het een godin of een paardenhoef, of beide?
De merkwaardigste afbeeldingen van de site Gönnersdorf zijn deze op een platte steen ingekerfde vormen. Ze worden algemeen aangezien voor godinnen. De omtrekvorm heeft inderdaad iets vrouwelijks, met rechts een uitsteeksel dat voor een borst door kan gaan.
Zo kan de gewelfde ruglijn doorgaan voor die van een staande vrouw. Maar met hetzelfde recht kan er een ander interpretatie van deze voorstelling gegeven worden, een minder vergezochte en paardgebonden. Deze stilering
is uniek en komt alleen in Gönnersdorf voor.
Links is een van de afbeeldingen van Gönnersdorf los gezet. Het lijkt erg veel op het onderbeen van een paard met hoef. Dat dit niet geheel op fantasie berust toont de ernaast geplaatste afbeelding van de anatomische uitleg van dit beengedeelte van een paard. Daarnaast twee foto's van paardenhoeven met beendeel. De bovenste foto is van een hedendaags paard en op de onderste foto is van een deel van een bronzen paardenbeeld uit de Romeinse tijd te zien.
De overeenkomsten zijn zo duidelijk dat wanneer er toch nog sprake van zou zijn dat het een afbeelding van een godin is, dan moet die godin gezocht worden in de vorm van de hoef met beendeel zelf en niet in een menselijk vrouwelijk voorbeeld. De vrouwelijke eigenschappen in het beendeel werden herkend en zo kon deze godin een plaats krijgen binnen het mythisch denken van dit paardenvolk.
Deze godinvoorstelling is uniek voor het hele versreidingsgebied waarbinnen de paardenvolkeren rondtrokken en jaagden. De andere godinstileringen van Gönnersdorf zijn algemener en komen voor van de Pyreneeën tot diep in Rusland. Enkele vindplaatsen zijn: Duitsland: Gönnersdorf, Hohlenstein, Nebra, Oelknitz, Garsitz, Petersfels en Arlesheim. Frankrijk: Lalinde, Gare de Couze, Fontalès, Courbet, Murat, Rond-du-Barry, Combarelles en Niaux. Polen: Wilczyce. Rusland: Pekarna, Mezin,
Meziric en Dobranicevka.
Hoef
Vetlok.
Of borst?
Been
De
naarbinnen gekeerde gebogen lijn aan de voorkant van het beendeel met hoef komt sterk overeen met die van het echte beendeel met hoef op de kleine foto A, zie bij
A
.
.
Deze kant van het been komt
ook
overeen met die op foto A.
.
.
.
.
Deze ruimte komt ook overeen met die op foto A.
Links. Deel van een bronzen Romeins standbeeld.
A. Hohlenstein
B. Hohlenstein
C. Hohlenstein
D. Gönnersdorf
De Jong Paleokunstenaars van Hohlenfels en Gönnersdorf in Duitsland waren meesters in het afbeelden van de paardengodinnen. Alle stileringtypen komen er voor, meestal zonder onderbenen en voeten. Er hoeft niet van te worden uitgegaan dat ze niet wisten hoe ze die zouden moeten uitbeelden, daar waren ze kundig genoeg voor. Ze hebben naast de gestileerde godinnen meerdere realistische paarden afgebeeld, tot in alle details kloppend. Iets hield hen tegen om de godinnen te voorzien van hoofd, armen en onderbenen met voet. Voor het uitbeelden van de 'mens in het paard' moesten er delen weg gelaten worden, anders zou er een gedrocht ontstaan. De hints die ze hebben achtergelaten dat het om de 'mens in het paard' ging zijn in bovenstaande tekeningen te herkennen. Het gaat bij A om drie paardengodinnen, waarvan eentje benen met voeten heeft. Dit zijn echter geen benen en voeten van een mens, maar benen met hoef van een paard. Bij B is een godin naast een paardenbeen met hoef geplaatst. Mogelijk om de relatie tussen de twee aan te duiden. Ditzelfde is bij C het geval. Daar zijn twee godinnen naast een paardenhoofd geplaatst. De afbeeldingen A,B en C werden op één en hetzelfde stuk steen ingegraveerd. Vindplaats: Hohlenstein in Zuid-Duitsland. Bij D tenslotte zijn drie godinnen te zien, waarvan de middelste benen met voeten heeft. Ook hier lijkt het weer om paardenhoeven te gaan inplaats van om menselijke benen met voeten. Vindplaats: Gönnersdorf in Midden-Duitsland. Deze hints pleiten er eveneens voor om het denkbeeld te laten varen dat er een mens model heeft gestaan voor deze godinnen.
De prehistorische kunstenaars waren in beginsel realisten met een enorme anatomische kennis van de dieren die ze vereeuwigden. Het afbeelden van paardenbenen met hoef was voor hun geen belemmering. Het lijkt erop dat ze graag stileerden. In al hun kunstuitingen werden de grote dieren vaak zonder onderbenen afgebeeld. In het linker paard op deze tekening is de stilering van de godin te herkennen.
ZWANGER VAN EEN 'RENDIERGOD',OF IS HIER WAT ANDERS UITGEBEELD?
A
B
Links. De liggende figuur op de afbeelding uit Laugerie Basse wordt algemeen aangeduid als een liggende naakte zwangere vrouw van het menselijk type. Dit is niet verwonderlijk, want de dikke buik laat duidelijk zien dat het om een zwangerschap gaat en omdat een zwanger dier nooit op haar rug ligt moet het wel om een menselijk wezen gaan, een zwangere vrouw. Waarom deze vrouw aan de voeten van een rendier op de grond ligt is onverklaarbaar. Het is een raadselachtige scene. De titel zou kunnen zijn: 'Zwanger van de rendiergod'. Opvallend is ook de aanduiding voor beharing op het lichaam van de liggende figuur. Is dit een aanwijzing voor een bepaalde diersoort? Midden. Wanneer de liggende figuur nader bekeken wordt op anatomische menselijke kenmerken dan valt op dat het naar links gestrekte been geen knie heeft. Het been komt niet overeen met een menselijk been, maar met een dierlijk been of poot. Op de tekening midden is het verschil tussen de twee beentypen zichtbaar gemaakt. Waar bij de mens, bij B de knie zit, zit bij het paard, rendier en leeuw bij A de hak. De buigingen zijn tegengesteld aan elkaar. Om de godin te completeren is er een hoef aangetekend, die werd overgenomen van een van de rendierbenen links op de tekening.
Rechts. Wanneer de standpositie van een mens vergeleken wordt met dat van het achterbeen van een paard bv, dan valt op dat het paard het been niet kan strekken. Het paard is een teenloper, zijn knie zit in het lichaam, bij de rode stip. Z'n hak zit bij de groene stip. De mens is een tweebenige 'voetganger', loopt rechtop en kan zijn knie buigen en strekken. Het achterdeel van het paard met het beendeel tot aan de hak heeft enige overeenkomst met datzelfde deel van een mens, zeker wanneer deze voorover gebogen staat. Het is dat deel waarin de mensen van het paardenvolk de godin projecteerden. Om haar zichtbaar te maken, moesten ze wel het onderbeen vanaf vlak boven de hak en het complete voorste deel van het dier weg laten. Vandaar dat er bijna nooit voeten, armen en een hoofd werden afgebeeld. Werden ze wel afgebeeld, dan rudimentair. Zoals het armpje bij de godin van Laugerie Basse.
.
.
MET EEN PAAR BORSTEN AANGEPLAKT WORDT HALFPAARD GODIN
Godinnen van verschillende locaties uit het verspreidingsgebied van de paardencultuur uit Eurazië. Het voorover gebukt staan van de mens is hier de overeenkomst met het achterwerk van het paard. Hier en daar zijn wat rudimentaire armpjes, voetjes, een handje en wat hoofdjes toegevoegd om het wat menselijker te doen lijken. De ultieme kenmerken van de godin zijn natuurlijk haar borsten. Het moet wel om een vrouw gaan natuurlijk. Die lijken soms wat onhandig er aangeplakt.
Bij de godin A werd door de kunstenaar een hoef toegevoegd, hij wilde mogelijk duidelijk maken dat ze toch wel paard bleef in zijn mythisch denken. Een gegeven waardoor ook duidelijk wordt dat het om achterwerken van paarden gaat is de hoekigheid ervan. Dit is bij vele godinnen een herkenbaar punt. Vaak is er een afgevlakt deel door de lijnvoering aangemerkt, zie bij X. Dit is een juist anatomisch kenmerk van het paard. Zie ook bij de afbeelding van het oranje paard van Lascaux hogerop in dit artikel. Het godinnetje bij de rode stip komt verderop bij 'Ondertussen bij de mannen' nog een keer voor.
A
X
X
X
X
X
X
X
Bij X is op het achterwerk een afvlakking te zien. Dit kenmerk is typisch voor paarden. Het komt bij mensen niet voor. Het is ook een karakteristiek punt bij de afbeeldingen van gewone paarden uit de grote kunstperiode van het het Jong Paleolithicum in Eurazië, vanaf 40.000 BP. De betere kunstenaars hebben dit kenmerk bij heel veel godinnen aangebracht, omdat ze het paard in gedachten hadden. Toch zijn er ook afbeeldingen waarbij dit kenmerk niet voorkomt. Dit betekent echter niet dat in die gevallen de vrouw als voorbeeld gediend zou hebben, het paard blijft erbinnen toch duidelijk zichtbaar, alleen al door de onmenselijke voorover gebogen houding.
Het been van de godin van Laugerie Basse is een dierenbeen, zonder knie.
Het been van een zwangere vrouw buigt precies de andere kant op, juist door de knie.
De liggende zwangere vrouw van Laugerie Basse. De armen zijn zo kort dat wanneer ze gesterkt worden ze niet voorbij de heup reiken.
DE GODIN OP HAAR ACHTERSTE BENEN
Boven. Vele paardengodinnetjes hebben een schuin-omhoog staande houding. Omdat in de meeste gevallen het beendeel onder de 'knie' ontbreekt wordt dit type door Tjechische onderzoekers wel gereconstrueerd als een knielend figuurtje. Bij de paardengodinnetjes zijn die armen nooit aanwezig, behalve rudimentair zoals bij A. Wanneer de houding vergeleken wordt met een steigerend paard, dan lijken de godinnetjes er precies in te passen en zijn de aangebrachte hoeven bij B een welkome aanwijzing voor deze hypothese. Rechts. Om zo te knielen is voor een mens moeilijk, zoniet onmogelijk, omdat het bovenlichaam teveel overhelt. Deze houding kan alleen in stand blijven wanneer de mens met z'n armen ergens op kan leunen. Een paard kan dat evenwicht wel genereren omdat het een teenloper is. De dikke rode lijn op de tekening is zijn voet. Het kan deze indruk-wekkende houding echter niet lang volhouden.
A
B
ONDERTUSSEN BIJ DE MANNEN
Afbeeldingen van mannen binnen het kunsttijdvak van het Jong Paleolithicum zijn uiterst schaars. De figuur bij A komt uit de Franse grot Les Combarelles, de figuur bij B komt uit de Franse grot van Saint Cirq. Deze beide figuren worden algemeen door onderzoekers als naakte mannen in 'opgewonden staat' geïnterpreteerd. Weliswaar gestileerd, maar toch van de menselijke soort. Daar valt nogal wat op af te dingen. Bij beide figuren zijn de armen en de hoofden rudimentair, precies als bij de paardengodinnen. Bij figuur A lijken de benen met voeten menselijk te zijn, maar gelet op het figuurtje dat er doorheen is gegraveerd, moet er toch vanuit worden gegaan dat er een grote kans bestaat dat het hier om een paard-man gaat. Het figuurtje, zichtbaar bij de rode stip, dat er doorheen is gezet is nl een paardengodinnetje. Figuur B is zondermeer onmenselijk. Het achterdeel ervan, met enorme penis, past zo in het ernaast geplaatste paard van C. Ondertussen gebeurt er bij de mannen dus niet veel, ze spelen een beetje met hun 'potlood' en velangen naar een godinnetje, dat is alles.
A
B
C
.
.
Teksten en tekeningen Klaas Geertsma, behalve die tekeningen waar een sterretje bijstaat. De foto's van de liggende zwangere venus van Laugerie Basse en van de venus van Isturitz zijn eigen foto's, gemaakt in het museum van Saint Germain en Laye nabij Parijs. De andere foto's komen van het internet. Mocht iemand denken dat er copyright verschuldigd is, gelieve dit dan even door te geven via 'contact'.
Literatuur:
Das grosze Bilderlexikon des Menschen in der Vorzeit. J. Jelinek, Artia Prag, 1972.
Die Menschdarstellungen von Gönnersdorf. Der Ausgrabung von 1968. Gerhard Bosinski und Gisela Fischer, Franz Steiner Verlag, Wiesbaden 1974.
Die Kunst der Eiszeit in Deutschland und in der Schweiz. Gerhard Bosinski, Dr. Rudolf Habelt GMBH, Bonn 1982.
The language of the Godess. Marija Gimbutas, Harper & Row, 1989.
Herlequin, Holderdebolder. De mensfiguur in de pré-kunst. Klaas Geertsma, APAN/EXTERN 3, APAN-Groningen 1993. De venus van Dolni Vestonice. Een 'gebakken fossiel' uit een oudere traditie?, Klaas Geertsma APAN/EXTERN 5 - 1995, APAN Groningen.
The Nature of Paleolithic Art. R. Dale Guthrie, The uiversity of Chicago press, Chicago and London 2005.
Daarnaast is het internet veelvuldig afgezocht naar relevante informatie over het behandelde tijdvak.
*
*
*
*
MYTHISCH DENKEN
Mythisch denken is het hanteren van een eenvoudig werkelijkheidsbeeld, waarbij men veronderstelt dat achter de onbegrijpelijke natuurfenomenen een bovennatuurlijk, vrij coherent systeem zit. Van polytheisme evolueert dit progressief naar monotheisme. Men kan zijn eigen levenlot slechts gunstig beïnvloeden door deze bovennatuurlijke figuren gunstig te stemmen.
Meer over mythisch denken is hier te vinden, incl. bovenstaande tekst.
JOSEPH CAMPBELL
1904 - 1987
Joseph John Campbell (26 maart 1904 – 30 oktober 1987) was een professor in de mythologie en schrijver. Daarnaast gaf hij tot vlak voor zijn dood vele lezingen. Het meest bekend werd hij als kenner van mythes en filosofie van de religie. Hij liet een groot oeuvre achter, dat vele aspecten van menselijk ervaren bestrijkt. Zijn denkwijze wordt vaak samengevat in zijn levensmotto Follow Your Bliss, oftewel "Volg je hart".
Meer over Joseph Campbell is hier te vinden, incl. bovenstaande tekst.
klik op tekening voor vergroting
klik op tekening voor vergroting
klik op tekening voor vergroting
klik op tekening voor vergroting
klik op tekening voor vergroting
klik op tekening voor vergroting
klik voor vergrotingen op elke tekening afzonderlijk
klik op kaart voor vergroting
De onderstaande zaken komen in het artikel voor. Door ze aan te klikken krijgt u meer info over het betreffende begip, de persoon, cultuur en of vindplaats
De biotopen van de open steppe en die van het aangrenzende open bos waren zo voedselrijk dat ze gedurende duizenden jaren een groot aantal diersoorten tot leefgebied dienden. De grote paardenkuddes, in aantallen ons begrip te boven gaande, konden vrijelijk rondzwerven van Portugal/Spanje tot diep in Rusland. Eurazië raakte daarom bevolkt met mensengroepen die met reden 'Paardenvolkeren' genoemd kunnen worden, hun leefwijze werd bepaald door dit dier.
Op opgegraven nederzettingen uit die tijden blijkt het een geliefde jachtbuit geweest te zijn en binnen de kunstuitingen van de volkeren blijkt het paard het hoofdmotief te zijn. In alle denkbare kunstdisciplines is het vereeuwigd, van grotschildering tot een idooltje voor een halsketting. Vaak zeer levensecht uitgebeeld, in alle aspecten van het paardenleven. Volgens psychologische pricipes die opgaan voor natuurvolkeren kon het dan ook niet uitblijven dat dit dier tot idool werd en dat er een religieus kleinood uit werd gedestilleerd; de godin naar haar voorbeeld. Die werd gezien in de menselijke proporties binnen het paard. In het achterdeel werd ze aangetroffen. Een wonder, de vrouw was aanwezig in het paard. Dit denkbeeld verspreidde zich over het grote continent en overal duiken vanaf een bepaald moment de godinnen op die in dit artikel het hoofdonderwerp vormen. Ze was aanwezig in elk individueel paard. Iedereen kon er zelf eentje vangen.
Klaas Geertsma, 4 juni 2010.
In het achterdeel van elk individueel paard was de godin aanwezig. Ze werd het idool van de mensengroepen die zich hadden gespecialiseerd op de paardenjacht, van de Paardenvolkeren van Eurazië. Het achterdeel van het paard werd een eigen wezen en om het te vervolmaken, om er de vrouw van te maken was nog maar een handeling nodig, het aanplakken van borsten. Dat was voldoende. Een godin had gestalte gekregen. Ze werd daarna duizenden jaren vereerd. De duur ervan is door geen enkele religie die daarna kwam geëvenaard. Wel is door APANonderzoek
(G.J. van Noort) gebleken dat binnen de groepen mensen die zich hadden gespecialiseerd op de rendierjacht al vanaf een vroeg begin het voorkomen van bepaalde tekens, de zgn. driehoekige 'Ahrensburg-tekens', een aanduiding zouden kunnen zijn geweest voor een religie. Ze reisden met het rendier en de rendiermensen mee naar het noorden en de betekenissen ervan werden midden 18e eeuw in Lapland nog begrepen. Voor meer info daarover, klik hier en hier.
De paardenjagers-godinnetjes van de prehistorische mammoetsteppe van Eurazië kwamen voor van Frankrijk tot diep in Rusland. De stilistische overeenkomsten laten vermoeden dat er tussen 39.000 en 10.000 BC sprake is geweest van een wijdverbreid gelijk gestemd mythisch denken. Klimatologische veranderingen aan het eind van de Weichsel ijstijd maakten een eind aan deze zo succesrijke jagerscultuur. Het godinnetje raakte in de vergetelheid.
Wilczyce Polen, vuursteen
Wilczyce Polen, vuursteen
Les Combarelles Frankrijk
Gönnersdorf Duitsland
Fontalès Frankrijk
PAARDENJAGERS-
GODINNEN
Oelknitz Duitsland
Gönnersdorf. Perissodactyle godinnetjes
Na ca 10.000 BC raakte de mens door iets anders bevangen, er onstond een nieuwe kunst geïnspireerd door kosmische verstoringen. Ze zou vergezeld gaan van grote bouwwerken van steen, de Megalithen. De goden van deze cultuuruiting hoorden niet meer bij een biotoop of diersoort, maar werden onttrokken aan de kosmos. Het paard werd nu gezien tussen de sterren en planeten. Het werd zelfs het belangrijkste motief op Keltische munten.
klik op foto voor vergroting
Klik foto voor gif-animatie
Nebra Duitsland
Klik foto van het hangertje voor gif-animatie
HET ENIGE PAARDENGODINNETJE VAN NEDERLAND, UIT GEWANDE - BRABANT
Uit: Herlequin, Holderdebolder, APAN/EXTERN 3 (1993) blz. 55.
Uit het Jong Paleolithicum van Nederland is tot nu maar éen paardengodinnetje bekend. De lengte ervan is 9,9 cm. Het werd gevonden door Anton Verhagen in Gewande nabij 's Hertogenbosch. Het figuurtje is vermoedelijk gemaakt uit het kaakbeen van een hertachtige. Op de tekening is het geplaatst naast enkele godinnetjes uit Gönnersdorf, 1, 2 en 3 en uit Nebra, 4. Beide vindplaatsen liggen in Duitsland en worden tot het Magdalénien gerekend. Er wordt algemeen vanuit gegaan dat het Hamburgien de vroegste cultuur van het Jong Paleolithicum in ons land is. Deze cultuur is jonger dan het Magdalénien. Binnen amateurkringen wordt echter al langere tijd gesteld dat in ons land wel degelijk ook de culturen van het Vroege Jong Paleo aanwezig zijn geweest. Zie bij de blauwe tekst rechts van de tekening waar publicaties hierover te vinden zijn en door wie ze geschreven zijn.
De Fransman. Een jongpaleolithische vindplaats behorend tot een der componenten van het Gravettien (Périgordien). Door Ad Wouters in Archaeologische Berichten 15 blz 70-124.
Ongebruikelijke jongpaleolithische vondsten uit Noord-Limburg, wijzend op Aurignacien, Périgordien en Magdalénien en kanttekeningen daarbij). Door J.E. Driessens in Archaeologische Berichten 11-12 (1982) blz 93-103.
Een mogelijk 'Vroeg-Jong-Paleolithicum in Echt (L): site M.8'. Door Ad Wouters in Archaeologische Berichten 11-12 blz 109-114.
Magdalénien in Echt (L)? site M.3. Door Ad Wouters in Archeologische Berichten 11-12 blz114-121.
A Federmesser site with tanged points at Norgervaart, province of Drenthe (Netherlands). Door K. Paddaya in Palaeohistoria 15, RUG Groningen (1973) blz 167-213.
In deze publicatie plaatst de auteur de vondstgroep in de Tjongercultuur, Maar de aanwezige 'tanged points' passen zo binnen het Périgordien, daarom wordt er door diverse APAN-leden gedacht dat deze vondstgroep mogelijk Vroeg-Jong-Paleo kan zijn. De 'Tjongerspitsen' in de publicatie passen wat type betreft ook binnen dat Vroeg Jong Paleo, want dit type spits heeft een lange gebruikstijd gehad.
De compleetste venus van Dolni Vestonice van 28.000 BP, lijkt in eerste instantie net zo gestileerd als de andere bekende venusidooltjes, met grote borsten, dikke buik, brede heupen en forse bilpartij. Bij nadere beschouwing echter blijkt er weinig menselijks aan ten grondslag te hebben gelegen. Het geheel doet denken aan twee verschillende botdelen die samengevoegd zijn tot een gewricht. De rug en bilpartij bestaan uit een bot dat rust op twee andere botten die aan de bovenkant samenkomen. Beide botten zijn te vinden in de onderste beendelen van evenhoevige (artiodactyle) dieren. Meer over dit bijzondere 'vrouwtje' is te vinden in het artikel: De venus van Dolni Vestonice. Een 'gebakken fossiel' uit een oudere traditie? APAN/ EXTERN 5 - 1995. Hier als een pdf (4.04 MB) te downloaden, of klik op de tekening van het vrouwtje.
De mensfiguur van deze gravering wordt algemeen beschouwd als een man die een vrouw besluipt.
Bij nadere beschouwing blijkt het een jachtscene
te zijn met een leeuw of leeuw-man in de hoofdrol. Klik foto voor uitleg.
*
*
Links naar alle artikelen en bijdragen op ApanArcheo, inclusief PDF-artikelen.