Hiernaast de kopie van het rapport Roebroeks dat in 2004 gepubliceerd werd in de Nieuwe Drentse Volksalmanak. Het werd zorgvuldig buiten de nationale vakwereld van de instituten gehouden. Het taalgebruik in het rapport Roebroeks is eenmalig, we zijn het tot nu toe in geen enkel ander Nederlands artikel over archeologie tegen gekomen. De conclusies in het rapport zijn tot stand gekomen door het op de hand en door een loep bekijken van een deel van de artefacten van Eemster. Op de vindplaats is geen schep in de grond gestoken. Er is geen 'geijkt' archeologisch onderzoek uitgevoerd. De conclusies bestaan alleen maar uit beweringen. Eemster was de laatste bij de wetenschap bekende in situ van een Neandertalvindplaats in Nederland.
In het rapport valt te lezen dat Eemster vals verklaard werd op dezelfde punten als Hoogersmilde en Hijken. Die punten waren: geen windlak; geen secundaire vorstinwerking; geen kleurpatina; verdachte lichte glans en natuurlijk de afgeronde ribben die gemaakt zouden zijn met een 'slijptol' (Niekus in artikel van 14 dec. 2004 op de website van de voormalige SNA -nu Erfgoed Nederland geheten-, zie ook pag. 7 APAN/EXTERN 12). En dan was er nog het punt van de zuidelijke vuursteen. Hiervoor had het team de expertise ingewonnen van Harry Huisman van het Natuurmuseum Groningen. Onderstaand fragment komt uit het artikel 'Eemster nu écht vals?' van Anton van der Lee (APAN/EXTERN 11 pag. 10-14).
Zuidelijke vuursteen
Hadden de heren dan na zoveel jaren helemaal niets nieuws te melden? Jazeker: het gebruikte vuursteen deugde niet. De artefacten van Eemster zouden uit verkeerde vuursteen zijn gemaakt, namelijk uit silex van zuidelijke herkomst. Niks bryozoënvuursteen, zoals dat volgens hen zou horen. De toegepaste vuursteen komt op het Drentse keileemplateau niet voor volgens de vier wetenschappers en ze beroepen zich daarbij op een erkende specialist op dit gebied: Harry Huisman van het Natuurmuseum Groningen. Stom toch van zo’n Vermaning, om dáár niet aan te denken! Of van Wouters, althans volgens de hersenspinsels van prof. Waterbolk (2003), waarnaar de heren zelfs in hun inleiding durven te verwijzen. Jammer voor het viertal, dat Huisman zich door hen erin geluisd voelde, omdat ze geen enkele context bij hun vage vraagstelling hadden gegeven. In het Dagblad van het Noorden van 15-1-2005 neemt de stenenkenner nadrukkelijk afstand van de kwalificatie: “exotische” vuursteen. De hem door de APAN getoonde blauwgrijze stenen van Eemster zijn helemaal niet van zuidelijke herkomst. Weliswaar is het materiaal wat matter dan de meeste noordelijke gesteentesoorten, maar het komt naar zijn zeggen - en volgens de praktijkervaring van verscheidene APAN-leden - op diverse andere plaatsen in het noorden voor. De Neandertalers hoefden dan ook niet vanuit het huidige Limburg met een zware vracht aan keien te zeulen. Overigens: de literatuurgegevens over de korte afstand die volgens het artikel in de Nieuwe Drentse Volksalmanak met manuport steenmateriaal werden overbrugd kunnen met hetzelfde gemak worden vervangen door bronnen die spreken over 60 km en meer. Nota bene: Roebroeks maakt zelf melding van grootschalig transport van Rijckholt vuursteen in het Paleolithicum naar de Duitse vindplaats Gönnersdorf, hemelsbreed liefst 120 kilometer (Roebroeks, 1980). Dit zou volgens Löhr (1976) gebeurd zijn in de vorm van “Rohstücke”.
Dat Huisman in de krant de Vermaningstenen betitelt als “zo echt als het maar kan” is alleen maar meegenomen. Het commentaar van M. Niekus op diens stellingname komt wat wonderlijk over: “Ik weet niet welke stenen Huisman onder ogen heeft gehad”. Van de blauw grijze waren ze (achteraf gezien, vdL) niet zeker, maar de rest zou toch beslist van zuidelijke herkomst zijn, bijvoorbeeld Limburg. En geen van zijn collega’s had deze afwijkende en vermoedelijk exotische vuursteen ooit gezien. Ja, ja. (A. v.d. Lee).
De vondstmelding van Eemster was gebaseerd op deze acht artefacten. In de vondstmelding, d.d. 6 maart 2003, schrijft Glimmerveen: “Ik heb de artefacten ter determinatie voorgelegd aan meerdere deskundigen waaronder prof. dr. W. Roebroeks van de Universiteit van Leiden. Allen zijn het er over eens dat het om ondubbelzinnnige prehistorische artefacten gaat, waarbij in ieder geval de discoïde kern zeker in het Midden Paleolithicum gedateerd moet worden”.
De vondstmelding van Eemster was een initiatief van APAN-lid Jan Glimmerveen. Hij had meerdere malen dit groepje artefacten gezien op APAN-dagen en wilde het graag eens aan Roebroeks tonen. Die oordeelde vervolgens positief en dat deed Glimmerveen besluiten om er een vondstmelding van te maken. Om niet geheel op eigen koers te varen vroeg Glimmerveen in het voortraject daarom de gelegenheid om zijn plan aan het bestuur en daarna aan de ledenvergadering van de APAN toe te lichten. Na een kritische discussie werd met het plan ingestemd. Gesteund met advies van Roebroeks componeerde hij daarna de tekst van de vondstmelding. De APAN stond hier volledig buiten en kende de inhoud ervan niet. De vondstmelding werd naar de provinciaal archeoloog van Drenthe, Wijnand van der Sanden, gestuurd en kwam via hem terecht op de ROB (nu RACM). En zo weer bij Roebroeks die een team samenstelde.
Ter herinnering: ‘Eemster waarheid in situ’. Het waren deze acht artefacten die de basis vormden voor de vondstmelding van Eemster in 2003. Al deze stukken komen rechtstreeks van de site. De kleine discoïde op de voorgrond werd er in een vliegende sneeuwstorm door ondergetekende, in de winter van 1992, opgegraven op een diepte van zo’n 60 cm, uit de bovenlaag van het keizand. De lichtgekleurde matrix is nog aanwezig in kieren en holtes. En omdat deze artefacten gevonden zijn na het overlijden van Vermaning konden ze een rol gaan spelen. Het gaat om: een klein opgegraven discoïde vuistbijltje; een korte steelschrabber op afslag; een stekerachtig werktuig op afslag; een convexe schaaf op afslag; een steelschrabber op afslag; een afslagwerktuig; een kort vierkant schrabbertje op afslag; een klein rugmes op afslag (zijn dubbelganger werd gevonden in de buurt van Eelde).
Zie voor een uitegebreid verslag over de gang van zaken omtrent de vondstmelding van Eemster en daarna, APAN/EXTERN 11; het 'Eemster waarheid in situ' nummer.
(Foto: K.G.)