HET RAADSEL VAN DE 7000 JAAR OUDE HARDINXVELD-POLDERWEG HANDBOOG
HET RECONSTRUCTIE VERSLAG VAN DIT MESOLITHISCHE WAPEN
Tijdens de archeologische onderzoeken in het kader van de aanleg van de Betuweroute werd er in de omgeving van Hardinxveld-Giessendam aan de Polderweg interessant mesolithisch materiaal gevonden. Er werd besloten tot een opgraving. Deze stond onder leiding van prof. dr. Louwe Kooijmans van de universiteit Leiden. Tijdens het lezen van de publicatie die in 2001 door de professor over deze opgraving werd verzorgd, trok een bijzonder artefact daarbinnen de aandacht van Diederik Pomstra, nl het restant van een boog. Dit wapen was meer dan 7.000 jaar geleden door de mesolithische mens daar achter gelaten. Diederik kennende als de man die alles wat uit de Steentijd omhoog komt wil namaken, kon het dan ook niet uitblijven dan dat hij ook deze boog ging reconstrueren en ging onderzoeken door welke oorzaak de boog in het verre verleden gebroken was. Was dit tijdens het gebruik ervan gebeurd, of was de boog met opzet doormidden gebroken? In onderstaande doet Diederik verslag.
In deze tekst doe ik verslag van een poging om een replica te maken van een mesolitische boog in 2005.
Deze tekst is eerder opgenomen in het Bulletin van de VAEE. Het doel van dit project was nadrukkelijk niet wetenschappelijk. Het was een ‘ervaringsexperimentje’ om meer te weten te komen over het productieproces en de boog als werkend eindproduct. Bij het maken van de boog gebruikte ik daarom alleen gereedschappen die in de steentijd voor handen waren. Ik liep aan tegen de beperkingen van de mij bekende werktuigen uit het Mesoliticum: de stenen werktuigen zijn over het algemeen erg klein en licht en de bijlen hebben of geen gladde snede (kern- en afslagbijlen), of zijn niet scherp genoeg voor het bewerken van gedroogd iepenhout (bijlen van been en gewei). Sinds 2005 ben ik wat verder gekomen.
Ik heb een replica gemaakt van een mesolitische dissel met een geslepen everzwijnstand zodat ik het grove hakwerk van de bovengenoemde bijlen glad kan afwerken en ben gebruik gaan maken van een klingkern als zware schaaf.
Hiermee is voor mijn gevoel mijn ‘mesolitische’ gereedschapskist voor houtbewerking redelijk compleet. Dit gevoel werd bevestigd door het maken van nog vier bogen, enkele houten schalen en hele reeks kleinere voorwerpen. Het onderstaande is wat mij betreft daarom ietwat achterhaald. Ook op het gebied van het maken van bogen heb ik één en ander bijgeleerd zodat ik nu het onderstaande niet meer zo had opgeschreven.
DE BOOGVAN DE POLDERWEG
BEVINDINGEN EN OVERPEINZINGEN
HET NAMAKEN VAN DE BOOG
Met deze door Diederik zelf geslagen vuurstenen werktuigen werd het iepenhout bewerkt waarmee de Polderwegboog werd nagemaakt.
De geschachte trancetbijl bleef lange tijd goed scherp. De klingmessen en schaven hadden meer te lijden van het harde hout, maar voldeden ook heel goed. Foto: D. Pomstra.
Diederik, in zijn Steentijd-outfit, test de reconstructie van de 'Polderwegboog'. Lengte en breedte zijn overeenkomstig met het gevonden fragment, maar de reconstructie is minder dik. Foto: D. Pomstra.
Het uiteinde van de boog van Hardinxveld- Giessendam-Polderweg is goed bewaard gebleven. Het kon dan ook gemakkelijk door Diederik nagemaakt worden in zijn reconstructie van de boog.
Illustratie uit Louwe Kooijmans 1).
De gereconstrueerde boog van Hardinxveld- Giessendam-Polderweg met 'tillerstick' in de 'tillertest'.
Tilleren is het afstellen van een boog. Hiermee wordt de trekkracht getest en gekeken of de boog in balans is. Beide werparmen moeten nl gelijk doorbuigen, zodat de pijl precies in het midden aangelegd kan worden en tijdens de vlucht, na het afschieten, een rechte lijn volgt. Vaak laat men de net gemaakte boog 24 uur in de tiller wennen aan de spankracht.
Foto: D. Pomstra.
Veel proeven met gereconstrueerde prehistorische bogen hebben uitgewezen dat het een zeer effectief wapen was. De inslagkracht van de pijl was dusdanig groot, dat ook grote dieren zelfs met één goed gericht schot gedood konden worden. In botten van in de Steentijd gedode en terug gevonden dieren wordt de vuurstenen pijl soms nog aagetroffen. Ze zijn er veelal diep in doorgedrongen. Dit zegt iets over de trekkracht van de gehanteerde bogen. De trekkracht van de gereconstrueerde Polderwegboog was echter zo groot dat hij onbruikbaar was. Na verder uitdunnen van de werparmen werd het een sterke, snelle boog. Foto: D. Pomstra.
Met dank aan Diederik Pomstra voor deze bijdrage aan APANARCHEO.
DE OPGRAVING HARDINXVELD-GIESSENDAM IN HET KORT(KG)
De aanleg van de Betuweroute was een uitgelezen kans om in een brede strook dwars door Midden-Nederland archeologisch onderzoek te doen. Bij Hardinxveld/Giessendam - Polderweg en De Bruin werden enkele bijzondere mesolithische zaken geborgen, waaronder de boog uit het bovenstaande artikel en daarnaast nog een zeldzame kano. De opgravingen werden in opdracht van RailInfrabeheer BV uitgevoerd door Archeologisch Onderzoek Leiden BV. Op de vindplaatsen De Bruin en Polderweg werd ook
een aantal bot- en geweidelen met de zgn 'Ahrensburgtekens' opgegraven. Deze bijzondere tekens werden in de 18e eeuw nog door de sjamanen van de Lappen op hun trommels aangebracht.
Het is het oudste en langst gebruikte symboolschrift ter wereld.
Naar artikelen daarover in APAN/EXTERN 12 en EXTERN 10
Enkele beelden van de opgraving Hardinxveld/Giessendam.
Links: De opgraving in volle gang. Het artefacten niveau zat diep onder de grond. Midden: Op locatie De Bruin werd in klei naast de duin van de Donck een bijna volledig complete 7000 jaar oude kano aangetroffen. De Donck werd in het Mesolithicum door een groep jagers-voedselverzamelaars bewoond. Kano's zijn een zeldzaamheid. Deze kano werd gemaakt van een lindeboom. De boomstronk werd uigehold met stenen bijlen en benen beitels. De lengte is 5,55 meter en de grootste breedte is 50 cm. Indien de 'kano van Pesse' niet wordt meegerekend, want er zijn gefundeerde twijfels gerezen over de kanotoewijzing van dit artefact, dan is de kano van Hardinxveld Giessendam de oudste van Nederland. Rechts: Op de Donck werd het graf gevonden van een 7000 jaar geleden gestorven vrouw. Op de foto wordt door een archeologe met een kwastje voorzichtig het zand verwijderd van de goed bewaard gebleven skeletdelen.
De vrouw werd door de opgravers 'Trijntje' gedoopt.
Foto's: 1 weedamc.nl; 2 en 3 gerlo.nl
Pomstra aan het werk als 'vuursteensmid' Zijn 'Bronstijd-dolken' zijn beroemd.
De tekst hieronder bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een correctie van het hoofdartikel. Ik bleek helaas van onjuiste feiten uitgegaan te zijn. Prof. L. Louwe Kooijmans was zo vriendelijk enige correcties te geven die ik hieronder eerst uiteen wil zetten. Ik hoop dat de lezer met dit in het achterhoofd zelf de nodige aanpassingen
op de rest van de oorspronkelijke tekst zal kunnen maken.
Correcties
In het derde Bulletin van 2005 schreef ik een verslag van het maken van een boog met een bij de opgraving ‘Polderweg’ gevonden artefact als uitgangspunt. Van professor Louwe Kooijmans, die deze opgraving leidde, kreeg ik een reactie met meer informatie over de boog en enkele opmerkingen.
Eén opmerking betrof het feit dat de werparmen van de Polderwegboog 5 mm. dunner zijn dan de 2,5e cm. die ik uit de afbeelding opmaakte. Daarbij komt nog dat dit werd gemeten terwijl het voorwerp nog gezwollen was door de grote hoeveelheid vocht die het op dat moment bevatte. De werparmen zijn naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijk dus niet abnormaal dik geweest.
Een andere opmerking betrof de vindplaats van het voorwerp, namelijk tussen andere rommel. De gebroken boog was dus door de maker of gebruiker als afval weggegooid.
De breuk in het handvat blijft echter vreemd en prof. Louwe Kooijmans gaf in zijn reactie aan dat het uiteinde van het artefact geen slijtagesporen van een boogpees bevatte. Mogelijk is de boog dus inderdaad een halffabrikaat geweest.
Oorspronkelijke tekst
‘Het raadsel van de Polderwegboog’
In het verslag van de opgravingen bij de locatie Hardinxveld-Giessendam Polderweg wordt een fragment van een boog
beschreven 1). De beschrijving en afbeelding van de boog verbaasde me: het leek een bijzonder zware boog te zijn. Ook viel het me op dat de boog in het handvat gebroken was. Op basis hiervan betwijfelde ik dat het hier een voltooide boog betrof. Om een idee te krijgen van deze boog als functioneel voorwerp en aangezien ik net enkele maanden daarvoor het geluk had een mooie dikke tak van een iep te vinden leek het me aardig deze boog na te maken. Bij deze een verslag van het werk en de bevindingen. Hierbij moet nog wel worden opgemerkt dat het maken van een boog een gecompliceerde kunst is die ik zeker niet volledig beheers.
Onderstaande wordt slechts geschreven op basis van een algemene interesse voor steentijdtechniek en een ervaring van ongeveer 25 gemaakte bogen.
Het iepenhout waaruit ik de boog wilde maken was een dikke tak met een diameter van ongeveer 9 cm die na splijten enkele maanden had liggen drogen. De tak had een paar noestjes die hopelijk bij het vormen van de boog weggewerkt zouden kunnen worden. De tak was 1,55 m. lang. Als gereedschappen werden een tranchetbijltje en een aantal vuurstenen klingen en schaven van ongeveer 10 cm gebruikt die ter plekke van een kern werden afgeslagen.
Omdat deze boog gemaakt werd tijdens het geven van demonstraties in het Ecodrome in Zwolle kon niet heel precies de werktijd en het aantal versleten werktuigen worden bijgehouden. Opvallend was de fantastische houdbaarheid van de snede van de tranchetbijl. Deze snede was gevormd door een goede tranchetafslag en was ongeveer 55-60 graden. Deze hoek ligt iets onder de algemeen aanbevolen snedehoeken voor geslepen neolitische bijlen. Natuurlijk hangt de optimale hoek af van de hardheid van het hout dat bewerkt wordt, maar voor licht hakwerk aan droog, vrij hard hout, lijkt deze hoek perfect. Bijna al het hakwerk aan de boog werd met deze bijl gedaan zonder dat retouches of nieuwe tranchetafslagen nodig waren.
De schaven waren van verschillende vorm. Voor het grovere werk werden dikke klingen gebruikt met een snede van rond de 45 graden. Deze werden zowel naar de gebruiker toe als van de gebruiker af gebruikt. Voor het fijnere werk werden schaven met een snede van ongeveer 90 graden gemaakt. Dezen werden alleen met een halende beweging naar de gebruiker toe gebruikt en hierbij licht gekanteld.
De schaven hadden duidelijk te lijden onder de hardheid van het hout. Met de bijl en de grove schaven werd het hout gevormd tot dezelfde afmetingen als de originele polderwegboog voor zover die bekend waren. Daarna werd met de fijne schaven de boog glad afgewerkt.
Op dat moment werd voor de eerste maal de kracht van de boog getoetst.
Vervolgens werden op de werparmen van de boog vier punten gekozen waar de dikte werd gemeten: het midden van de boog, op 15 cm vanaf het midden, op 40 cm van het midden en op 60 cm van het midden. De boog werd in eerste instantie getest door met maximale kracht en gewicht het ene einde op de grond te plaatsen, de ander in de hand te houden terwijl in het midden werd geduwd. Ter indicatie:
ik weeg 74 kg bij 1.82 en sport nog altijd veel….
Zodra dit mogelijk was werd de trekkracht van de boog exacter gemeten met behulp van een unster. Dit meten gebeurde in kilo’s. Wanneer gesproken wordt over ‘ponden’ in verband met bogen en boogschieten wordt het Engelse pond bedoeld. In onze eenheden uitgedrukt staat dit gelijk aan 454 gram. Gezien de onprecieze meetmethoden die noodgedwongen werden gebruikt moeten de onderstaande resultaten gezien worden als een indicatie. Toen de boog klaar was trok deze 60 pond bij 63 cm uittrekken. Helaas konden de noestjes niet volledig worden weggewerkt zodat de ‘tillering’ niet optimaal is (zie foto). De boog schiet snel en het hout komt na ontspannen van de boog keurig in de oorspronkelijke vorm terug. Jammer genoeg heeft het forceren van het hout bij de derde meting de boog een beetje kromming gegeven.
Handvat
15 cm
40 cm
60 cm
Doorbuiging
1.
2,9 cm
2,5 cm
2,5 cm
2,0 cm
Minimaal
2.
2,5 cm
2,3 cm
2,2 cm
1,9 cm
Enkele centimeters
3.
2,4 cm
1,8 cm
1,7 cm
1,5 cm
25 kg trekkracht bij 26 cm uittrekken
4.
2,4 cm
1,6 cm
1,5 cm
1,4 cm
Boog is klaar: 60 pond bij 63 cm uittrekken
Tek. uit Louwe Kooijmans 1)
CONCLUSIE
Literatuur bij het artikel van Diederik Pomstra:
1) L.P. Louwe Kooijmans, 2001, Hardinxveld-Giessendam Polderweg: een mesolitisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v.Chr.), Amersfoort.
2) De geschatte lengte van de Polderwegboog komt overeen met die van functionele jachtbogen van de Indianenstammen die de Oost en Westkust van de huidige Verenigde Staten bewoonden. Voor de introductie van het paard was de lengte van hun bogen rond de 160 cm: ze reikten de schutter tot aan de kin. R. & G. Laubin, Americam Indian Archery, University of Oklahoma Press, 1980.
3) T.M. Hamilton, Native American Bows, Missouri Archeological Society, Coumbia, Missouri, 1982. Zoals de auteur zelf toegeeft zijn deze pondages niet zeker. De trekkracht van een boog hangt natuurlijk af van de lengte waarmee je hem uittrekt. Aanwijzingen hiervan kunnen gevonden worden in de soms bekende lengte en schiettechniek van de schutter en logisch gebruik van de boog. Als bijvoorbeeld een boog na een bepaald punt veel lastiger te trekken is zal de boog bedoeld zijn om uitgetrokken te worden tot dit punt.
Bij dit experimentje werd uitgegaan van afmetingen van de polderwegboog die deels werden gegeven in de beschrijving van het origineel en deels werden afgeleid uit tekeningen. Hierin zitten dus onnauwkeurigheden. Ook is de werkelijke lengte van de polderwegboog niet bekend omdat slechts één werparm met een deel van het handvat is teruggevonden. Daarnaast heeft het gebruikte hout mogelijk andere eigenschappen dan het hout van het origineel wat ook onnauwkeurigheden oplevert. Dit experimentje kan dus niet gezegd worden te zijn gedaan op basis van een replica.
Maar zelfs met inachtneming van al deze afwijkingen van het origineel kan de conclusie toch wel zijn dat het gevonden fragment een deel was van een vreemde boog. Niet alleen was de trekkracht van de boog waarschijnlijk zo groot dat gebruik als boog onlogisch is, ook wordt bij het buigen van de boog geen gebruik gemaakt van de voordelen van het gebruikte model. Met de nodige voorzichtigheid zou ik daarom willen concluderen dat de Polderwegboog geen bruikbare boog is geweest. Mogelijk is het een halffabrikaat geweest, maar als ik me even met stoutmoedige tred op het lokkende pad der vrije interpretatie mag begeven: hebben we hier misschien met een ‘geofferd’ wapen te maken? Alleen dat verklaart alle aspecten: de vreemde breuk die gezien de dikte van het hout nauwelijks een ongelukje kan zijn geweest,
de gladde afwerking en de versiering die duiden op een voltooid voorwerp terwijl de boog niet daadwerkelijk geschikt lijkt geweest voor gebruik. Ik heb geen idee, maar het klinkt leuk.Diederik Pomstra - 'Het stenen tijdperk'
Was de Polderwegboog inderdaad een gebruiksboog? Op het eerste gezicht lijkt dit het geval: de boog heeft een bekend zeer functioneel model en ook de lengte past bij een gebruik als jachtboog.De boog heeft echter een ongelooflijk grote trekkracht. Wereldwijd bestaat een grote verscheidenheid aan jachtbogen. Op plaatsen in de wereld waar een snelwerkend gif kan worden gevonden of gemaakt kunnen jachtbogen vrij licht zijn omdat de pijl alleen maar door de huid van
de beoogde jachtbuit hoeft heen te dringen en het gif het dier doodt. Voor zover mij bekend is een dergelijk gif in onze contreien niet beschikbaar en zullen jachtbogen sterk genoeg moeten zijn om een pijl diep in het lichaam van een dier te schieten zodat vitale organen kunnen worden beschadigd. Een kleine zoektocht naar dergelijke bogen op internet en in de bibliotheek van het museum voor Volkenkunde in Leiden leverde het volgende beeld op: moderne jagers met pijl en boog gebruiken bogen rond 50 pond voor jacht op herten. In één geval kwam ik een verslag van een jachtpartij tegen waarbij een grote elandstier van korte afstand met één schot uit een houten 65-ponds boog werd gedood. Bogen van Amerikaanse Indianenvolkeren liepen qua trekkracht uiteen van 30 tot 80 pond.
De meeste bogen hadden een trekkracht van rond 50 pond. Dit komt aardig overeen met wat ik vond over bogen van de Hadza in Tanzania. Zeer zware bogen bij deze jagers trokken ongeveer 90 pond. Het gebruik van een dergelijke zware boog gaf de jager prestige.
Bij het namaken bleek een boog van de afmetingen van de polderwegboog veel zwaarder dan de hier genoemde waarden: er zat vrijwel geen beweging in de ‘plank’ die de boog op dat moment was. Bij de 3e meting, toen de boog al 7 a 8 mm dunner en dus beduidend zwakker dan het origineel was trok deze 25 kilo (het maximum van mijn unster) terwijl hij 26 cm was uitgetrokken. Voor de meeste schutters is de lengte van uittrekken echter meer dan 60 cm. Mijn uitgedunde namaak-polderwegboog zover uittrekken zou grof geschat een trekkracht van 165 pond vergen. Dit lijkt me een onmenselijke krachtinspanning, en dan is mijn namaak-boog dus al aanzienlijk dunner dan het origineel! Ik kan geen schatting geven van de trekkracht van de boog tijdens de eerste meting, maar eerlijk gezegd verwacht ik niet dat het hout dergelijke krachten zou kunnen verdragen. Hierbij is het echter wel goed mee te nemen dat onbekend is hoe lang de echte polderwegboog precies was. De lengte van de boog heeft natuurlijk gevolgen voor de trekkracht. Ook zijn er verschillen tussen hout van de ene boom en van de andere, en zelfs tussen verschillende delen van dezelfde boom. Ook is natuurlijk de schiettechniek en de kracht van de beoogde schutter onbekend.
Maar zelfs wanneer we deze factoren zwaar laten meewegen en er even vanuit blijven gaan dat een mesolitische jager in staat was de polderwegboog te gebruiken en het hout deze krachten kon verdragen blijven er vragen bestaan die interessant genoeg zijn om even bij stil te staan. De trekkracht van de Polderwegboog (onbekend, maar hoe dan ook enorm) lijkt voor jacht op de meeste diersoorten overdreven. Van Noord-Amerikaanse Plains-indianen is bekend dat zij voor de jacht op bisons een aparte, zeer zware boog gebruikten. Kan de polderwegboog misschien een boog zijn geweest voor de gespecialiseerde jacht op het grootste wild waarop men jaagde: het oerrund? Zo ja, dan is het gebruik en dus ook het breken van een dergelijke boog vreemd in een kampplaats die als een winterkamp
is geïnterpreteerd terwijl ten aanzien van deze opgravingssite aangenomen wordt dat de jacht op het oerrund een activiteit was
voor het zomerseizoen.
Daarnaast speelt het feit dat de originele Polderwegboog in het handvat gebroken was. Dit betekent dat de zwakste plek van de
boog het handvat was en dus dat de boog in het handvat behoorlijk gebogen zal hebben. Dit leek bij het testen van de boog in de oorspronkelijke maten ook het geval te
zijn. Het breken van de boog op de plaats waar deze het meeste buigt zou op het eerste gezicht voor de conclusie kunnen pleiten dat de polderwegboog echt gebruikt zou zijn en bij dit gebruik op de zwakste plek is gebroken. Hier staat echter tegenover dat het model van de boog met zijn dunne brede werparmen juist als functie heeft dat de zwaarste belasting op de breedste delen wordt gebracht. De werparmen dus. Het is zeer onlogisch brede werparmen te maken en dan het kwetsbare smalle handvat het zwaarst te belasten. Het lijkt daarom logischer aan te nemen dat de Polderwegboog bijvoorbeeld een halffabrikaat was dat nog verder moest worden afgewerkt en op één of andere manier is gebroken. Hiertegen pleit echter weer dat de boog glad was afgewerkt en was voorzien van als versiering geïnterpreteerde insnijdingen aan de binnenzijde van de boog. Meer dan één hedendaagse bogenmaker is echter voorstander van het glad afwerken van het halffabrikaat voordat het definitieve vormgeven en ‘tilleren’ van de werparmen plaatsvindt. Mogelijk was de maker van de originele Polderwegboog dezelfde mening toegedaan. De versiering blijft dan echter nog wel een raadsel.
Wat betreft het gebruik van iepenhout kan nog worden opgemerkt dat het zich, in tegenstelling tot mijn eerste boog van dit hout, bij deze boog perfect gehouden heeft. Als test werd de boog ten tijde van de derde test een aantal malen maximaal uitgetrokken (tot ongeveer 35 cm, met behulp van twee handen en een voet) en dit leidde niet tot compressiescheurtjes of het breken van de boog hoewel de ‘tillering’ van de boog nog niet optimaal was. Goed iepenhout kan duidelijk veel hebben en in combinatie met het goede ‘geheugen’ van dit hout maakt dit iepenhout tot een goede keuze
voor het maken van bogen.
De boog van de Polderwegopgraving wordt beschreven als waarschijnlijk ongeveer 160 cm lang, maximale breedte 5 cm en dikte van de handgreep 2,9 cm. Aan het uiteinde van het fragment (zelf 76 cm lang) is een scherpe punt uitgesneden van 1,8 cm lang en diameter 0,7 cm ter bevestiging van de boogpees.
De boog is gemaakt van iepenhout, uit een dikke tak met een diameter van meer dan 5 cm. Op de bij de beschrijving gevoegde afbeeldingen lijkt het dikke handvat geleidelijk over te lopen in de werparm. De werparm lijkt grotendeels rond de 2,5 cm dik te zijn. De doorsnede van de werparm is ovaal.Op het eerste gezicht lijkt de boog van de polderweg een goed geconstrueerde boog. Het gewicht van de uiteinden is laag, de armen zijn breed om de spanning te verdelen en het handvat lijkt mee te buigen wat een voordeel kan zijn bij een dergelijke korte boog.
De Polderwegboog is echter wel erg dik en lijkt daardoor, zoals gezegd, erg zwaar te trekken. Een dergelijke boog zal daarom hoge eisen stellen aan het gebruikte hout (om nog maar te zwijgen van de schutter). Tijdens het mesoliticum lijkt steevast voor iepenhout als bogenhout gekozen te worden. Mijn eigen bescheiden ervaring met deze houtsoort was in eerste instantie niet erg positief. Een iepenhouten boog die ik enkele jaren geleden maakte was bedoeld
om 45 pond trekkracht te hebben, maar bij het ‘tilleren’, het uitbalanceren van de werparmen zodat de boog gelijkmatig buigt, ontstonden overal op buik van de boog compressiescheurtjes: het hout leek erg zwak. Hierom maakte ik de boog veel lichter en werd
het ondanks de scheurtjes een prima boog van 30 pond. Door deze ervaring twijfelde ik aan iepenhout als materiaal voor een zware boog. Door het gebruik van de 30-ponds boog bleek echter ook een voordeel van iepenhout: het heeft een goed ‘geheugen’ en blijft ook na jarenlang gebruik keurig terugkomen in zijn oorspronkelijke vorm.
Boven: Driehoekige 'Ahrensburgtekens'
op een bot dat opgegraven werd
op de vindplaats
De Bruin-Polderweg.
Links: Dezelfde tekens op een sjamanen trommel uit 1737 uit Lapland.
Voor een foutloze weergave open ApanArcheo in Internet Explorer of Google Chrome
DIEDERIK POMSTRA EEN VEELZIJDIG MAN EN EEN PREHISTO-SURVIVALIST
Diederik Pomstra wordt veel gevraagd om op archeologische themadagen in heel Nederland demostraties te geven in het vervaardigen van stenen werktuigen, het maken van leren kleding en het maken van vuur. Dit zijn enkele van de vaardigheden die hij zichzelf eigen heeft gemaakt. Zijn kennis is dusdanig veelzijdig dat hij gerust vergeleken mag worden met bv Ray Mears, de survivalman bij uitstek. Want ook Diederik beheerst de kunst van het in de natuur overleven met alleen wat de omgeving hem biedt. Hij keert graag zo nu en dan terug in de Steentijd. Hij zegt daarover:
"Het is het typische gevolg van een uit de hand gelopen hobby. Als kind al was ik erg geïnteresseerd in kamperen, vuur en eetbare planten. Tijdens een bloeiende scouting-carriere kwam mijn interesse voor primitieve technieken naar boven. Eén van de eerste dingen waar ik mee aan de slag ging was het maken van vuur met wrijving. Maandenlang heb ik hiermee geploeterd tot ik op bezoek ging bij het Archeologisch Themapark Archeon in Alphen aan de Rijn. Hier mocht ik de vuurboog lenen van een ervaren vuurmaker en had gelijk succes…zoals altijd bleken ook hier kennis van zaken en goede spullen heel belangrijk".
Na een rechtenstudie kiest hij voor een baan bij dat Archeon. Daar vervolmaakte hij zijn al opgedane kennis en vulde deze nog aan met bv het maken van manden. Hij wilde zijn kennis in de praktijk brengen en daarom voltooide hij in 1997 in Zweden een tweejarige opleiding tot buitensportgids en handwerkdocent. Diederik werd er een allround 'trapper', getuige zijn opmerkingen over die tijd:
"De filosofie van de opleiding was dat je je hele kampeeruitrusting zelf moest kunnen maken of repareren als dat nodig was. Dus maakten we zelf onze eigen kano’s, peddels, ski’s, rugzakken, tenten en slaapzakken, steeds van eenvoudige en mooie materialen als hout, leer en katoen. Niet lichtgewicht dus, maar wel sfeervol. De complete uitrusting waarmee we een week in februari in Zweeds Lapland kampeerden (met dagtemperaturen van min 36!) kostte me alles bij elkaar toen ongeveer vierhonderd gulden. Goede warme laarzen kostten 200 gulden, de rest was zelfgemaakt of van de dump".
Op de website van Diederik Pomstra,
'Het Stenen Tijdperk', staat zijn volledige levenswandel en handel. Ook laat hij daar zien wat hij zoal maakt en u vindt er info over zijn workshops en nog enkele bijzondere projecten waaraan hij momenteel werkt en die hij voorbereidt. Daar kunt u ook aan deelnemen. Nieuwsgierig geworden? Klik hier