De Leemdijkbijl zou volledig dof zijn , zo dof als een
klontje suiker, en de ribben zouden afgerond zijn met een electrisch aangedreven slijpschijf. De bijl zou geen kleurpatine hebben. De buitenkleur zou de originele kleur van de vuursteen zijn. Het plaatselijk voorkomende rood zou door de hitte van de slijpschijf zijn ontstaan, want de gele vuursteen zou daardoor als het ware zijn gaan bloeden. Er was geen andere conclusie mogelijk dan vals.
Deze 'niet geijkte' archeologische argumenten en conclusie komen uit de koker van prof. dr. H.T. Waterbolk en
dr. D. Stapert in 1975. De 'fake' van het in december 2008 officieel gepresenteerde Neanderthaler kampement nabij Balloo in Drenthe, o.a. door Stapert, is er het meest bizarre gevolg van. Hiermee is een grens overschreden die tot nu taboe was binnen de Paleo-wetenschap. Het is de ultieme bevestiging voor het APAN-betoog in Archeobrief 2006 nr1: De zaak Vermaning en het einde van een vakgebeid
Op de grote foto van de Leemdijkbijl bij het artikel over de 'fake' van Balloo, is echter duidelijk de intense glans op het oppervlak van de bijl waar te nemen. Die glans was in 1975 ook al aanwezig, en mogelijk in nog sterkere mate, want na de valsverklaring zijn meerdere mensen bezig geweest om te proberen de bijl te ontglanzen, o.a Stapert. Hiervoor werd meerdere malen water met zeep gebruikt en viermaal een chemisch oplosmiddel. Hoe intens de glans ooit was zullen we daarom nooit meer weten. Maar woorden van wetenschappers worden zo zonder meer voor de waarheid gehouden en het kon dan ook verkeren dat op 9 maart 1987 in het tweede proces tegen Vermaning, de bijl een hoofdrol kreeg toegewezen, juist om het wel-of-niet voorkomen van glans. Op die dag kreeg Ad Wouters, verdediger-deskundige van Vermaning, opdracht om een 'écaillement' uit te voeren op deze bijl. Hij moest er een stuk van afslaan. Het resultaat was exact wat hij verwacht had. Er was een duidelijk glans en kleurverschil tussen het oude en het nieuw verkregen oppervlak. Voor een ieder zichtbaar, behalve voor de betrokken wetenschappers; tot aan de dag van vandaag houden ze vol dat de bijl geen glans heeft.
Op de foto rechtsboven is de afsplintering te zien. De binnenkant van de steen is duidelijk lichter van kleur en volkomen dof. Foto: Ad Wouters.
Links: Een van de twee zogenaamde Hyalithicum-kernen van Balloo. Formaat: 5,9cm x 5cm, dikte 1,3cm.
Volgens de auteurs van het artikel over deze vondst, in Paleo Actueel 19, was het stuk 'niet door een kundige bewerker gebruikt'. Het is dus niet zo'n overtuigend artefact, maar toch wordt er nog gesteld: 'er is een tendens in de richting van een Levallois-kern'. Dat klinkt tenminste 'kundig'. Het lijkt te gaan om een nagenoeg zelfde vuursteensoort als van de Leemdijkbijl (foto rechts). Een lichte vlekkerige vuursteen. Verkleuringen en glans zijn nagenoeg ook hetzelfde. Dit is mede een teken dat de Leemdijkbijl in eenzelfde soort milieu heeft gelegen als de 'kern' van Balloo. Ze komen beiden van de zwerfsteenvelden van Drenthe en hebben geen geologische context. Het zijn losse vondsten. Mogelijk is een deel van de verkleuringen op de stenen veroorzaakt door de branden ten tijde van de Allerödperiode (zie Roodverkleuring en de Laag van Usselo). Foto 'kerntje': K. Geertsma.
Foto Leemdijkbijl: Ad Wouters
Foto 1: Acetaatpeel foto van Govert van Noort. De foto toont krassen op het glanzende oppervlak van de Leermdijkbijl. Dit zijn geen slijpschijfkrassen, maar natuurlijke door zandschuring ontstane krassen, de voor vuursteen zo kenmerkende 'dribbelpaadjes'.
Foto 2: Acetaatpeel foto van Govert van Noort. Gemaakt op de grens tussen het oude glanzende oppervlak van de bijl en het door de afslag van Wouters ontstane verse breukvlak. De verschillen zijn enorm, echter tot op de dag van vandaag onzichtbaar voor sommige wetenschappers.
OPMERKING. De Leemdijkbijl werd, samen met ander materiaal van Vermaning, door prof. dr. Henk Kars op het Instituut voor Aardwetenschappen te Utrecht onderzocht. In het jaarverslag van de ROB (nu RACM) van 1988 staat over dit onderzoek: "Aan één van de artefacten uit de collectie van Vermaning - de zogenaamde Leemdijkbijl - kon duidelijk de aanwezigheid van een patina op het artificiële oppervlak, zowel in struktuur als in samenstellingsverschil, worden aangetoond. Dit beeld zette zich niet voort bij de andere artificiële stukken. De natuurlijke stukken gaven echter wat dit betreft een soortgelijk beeld te zien. Met andere woorden: dit onderdeel van het onderzoek gaf geen aanleiding om het materiaal van Vermaning als vals te beschouwen, maar evenmin kon de autheticiteit, met uitzondering van de Leemdijkbijl, van de artefacten worden aangetoond".
In dit verslag staat overduidelijk dat de los gevonden Leemdijkbijl een oud en echt artefact is. Ook wordt duidelijk dat er een verschil is met de andere artefacten uit de collectie Vermaning. Dit waren artefacten uit Hoogersmilde en Hijken, opgegraven uit een in situ. De Leemdijkbijl komt van de zwerfsteenvelden en heeft dezelfde oppervlakte veranderingen als de 17 van Balloo. Die kunnen gemeten worden. De artefacten van Hoogersmilde en Hijken hebben deze oppervlakte veranderingen niet. Daarom kan op dat oppervlak ook niks gemeten worden. Daarom ook kon Kars m.b.t. het wel en niet aanwezig zijn van patina schrijven: "Dit beeld zette zich niet voort bij de andere artificiële stukken".
De Leemdijkbij is, evenals de 17 van Balloo, gewoon een zwerfsteen-artefact van pré Saale-ouderdom, met precies dezelfde oppervlakte veranderingen als het overgrote deel van de gewone zwerfstenen, dus met 'windlak' enz. Maar tussen die zwerfstenen zitten ook stenen die uit de keileem en uit het keizand zijn losgeraakt. Deze stenen hebben al die oppervlakte veranderingen niet, die zijn 'vers' gebleven net als de artefacten van Hoogersmilde en Hijken. Dit zijn de 'incerto faten'. Ze zijn ook bij Balloo gevonden. Ze liggen gewoon tussen de ontelbare stenen die wel al die oppervlakte veranderingen hebben, zoals 'windlak' enz. Kars onderzocht dus twee soorten natuurlijke stenen, gepatineerde en verse. Dat deed hij bij artefacten ook, hij onderzocht een gepatineerde, de Leemdijkbijl en verse, de artefacten van Hoogersmilde en Hijken. Het is logisch dat hij daarom kon schrijven: "De natuurlijke stukken gaven echter wat dit betreft een soortgelijk beeld te zien".
De conclusie van Henk Kars wordt niet gevolgd door de Paleo-archeologen. Ook niet door de jongeren onder hen, zoals drs. Frans de Vries, hoofdredacteur van Archeoforum (de semie spreekbuis van Archeologisch Noord-Nederland) en adviseur van het IJstijden Museum in Buitenpost. Hij is een van de felste criticasters van de onderzoeken van Henk Kars. Zijn stelling is: "Het is overigens ook niet juist dat Henk Kars heeft aangetoond dat de leemdijkbijl echt is. Hij kan best gelijk hebben, maar hij heeft zeker niet bewezen dat dit daadwerkelijk het geval is". (Brief 9 dec 2008. Vier dagen voor de presentatie van het Balloo-Hyalithicum).
Het vreemde is dat drs. Frans de Vries in 1988 deelnemer was aan het project van Henk Kars, om onderzoek te doen naar de aard van de Vermaning Midden Paleolithen. Hij was ook deelnemer aan de Kars-opgraving Schuilenburg, in datzelfde jaar. Hij heeft geen enkele kritiek geuit op de 'incerto facto' uitspraak van zijn leermeester dr. Dick Stapert. Hij is zelfs een van de 'íncerto facto' volgers geworden. Maar al gedurende twintig jaar lang uit hij kritiek op de bevindingen van Kars over de Leemdijkbijl. Die onderzoeken werden nota bene uitgevoerd door wetenschappers van het Instituut voor Aardwetenschappen te Utrecht. Paleo-archeologen hebben weinig respect voor collega's uit andere disciplines blijkt. Denken ze dat ze alleen op de wereld zijn en dat ze die naar hun hand kunnen zetten? Het is zo langzamerhand een helder visioen aan het worden: Eenzame noordelijke paleo-archeologen op de zwerfsteenvelden, zonder een enkele in situ van de Neanderthaler, omringd door 'jonge studentjes zo groen als gras' en leurend met hun zelfbedachte Archeologie, getiteld: HET HYALITHICUM. Boven de Grote Rivieren en Links van Duitsland. (K.G.)
DE LEEMDIJKBIJL AUTHENTIEK VERKLAARD IN 1988. DOOR Prof. dr. HENK KARS